17979 |
wegkwijnen |
kwijnen:
kwienə (Q108p Wijnandsrade)
|
(Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke (kwijnen, kwelen, pratten, afteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21790 |
welbespraakt zijn |
goed van tongriem gesneden zijn:
good va tóngreem gesnéjə (Q108p Wijnandsrade)
|
welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24530 |
welig groeiend |
gelp:
WLD
gelp (Q108p Wijnandsrade)
|
In overvloed groeien, gezegd van planten (gelp). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19132 |
werken |
werken:
wirkə (Q108p Wijnandsrade)
|
arbeid verrichten [werken, arbeiden, wrochten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24330 |
werpen van jongen |
jongelen:
± WLD
jungələ (Q108p Wijnandsrade)
|
Hoe noemt u een jong ter wereld brengen (jongen, moederen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17864 |
wiebelen |
wiebelen:
wiebələ (Q108p Wijnandsrade)
|
Wiebelen: onvast heen en weer bewegen (wiebelen, kwikken, kwikkelen, wiegelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19969 |
wieg |
wieg:
weeg (Q108p Wijnandsrade)
|
wieg; bak- of mandvormig ledikantje voor zeer kleine kinderen [wieg, krib, zuus] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
33524 |
wijnstok, wingerd |
wingerd:
WLD
wingərd (Q108p Wijnandsrade)
|
De klimplant met handvormige bladeren en groenwitte bloempjes de de wijndruif levert (wijnrank, wingerd, wijger, vijger, wijgert, driveger), [N 82 (1981)]
I-7
|
19281 |
wijs |
wijs:
wies (Q108p Wijnandsrade)
|
veel wetend, veel geleerd, veel in zich hebbend [wijs, kloek] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24873 |
wilde tijm |
tijm:
WLD
tijm (Q108p Wijnandsrade)
|
Tijm; de blaadjes zijn langwerpig rond en naar achteren omgekruld; wordt in de linnenkast gelegd; ook gebruikt als specerij bij kool, salade en komkommer of in soep gekookt en als geneesmiddel tegen hoest (tamoe, tamus, tijmos, tijmis). [N 82 (1981)]
III-4-3
|