18132 |
wonde |
wonde:
wónd (Q108p Wijnandsrade)
|
Wond: letsel, kwetsuur (blessure, wats, gorre). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19835 |
wonen |
nestje hebben:
nèske hubbə (Q108p Wijnandsrade)
|
een nestje hebben, gezegd van vogels (nesten, wonen, houden) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
21014 |
wormstekig |
wormstekig:
WLD
wörəmsjeëkig (Q108p Wijnandsrade, ...
Q108p Wijnandsrade)
|
Door wormen aangetast, gezegd van fruit (wormstekig, gemaaid, vermaaid, verpielt, meutelig, maaistekig, maaisteek). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
WLD
wortəls (Q108p Wijnandsrade)
|
Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19354 |
wrevelig (zijn) |
kruttelig:
kruttəlich (Q108p Wijnandsrade)
|
gemakkelijk te ontstemmen, een beetje knorrig [wrevelig, monkachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17892 |
wrijven |
wrijven:
vrievə (Q108p Wijnandsrade)
|
Wrijven: met de hand herhaaldelijk over iets strijken (wrijven, frotteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17922 |
wringen |
wringen:
vringə (Q108p Wijnandsrade)
|
Wringen: met een draaiende beweging samendrukken (wringen, wreken, wroeten) (of: wroeken?). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17888 |
wroeten |
wroetelen:
vreutelə (Q108p Wijnandsrade)
|
Wroeten: al woelend en zoekend graven in de grond (modden, wroeten, woelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21903 |
wrokken |
wringen:
blieft wringə (Q108p Wijnandsrade)
|
een bitter gevoel hebben wegens aangedaan leed of onrecht, ook tegen de veroorzaker daarvan [wrokken, wringen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18976 |
wulps |
wulps:
zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig
wölpsj (Q108p Wijnandsrade)
|
wellustig, vervuld van sterk zinnelijk genoegen [wulps, wuft, wups, vet] [N 85 (1981)]
III-1-4
|