18817 |
genoegen (doen) |
plezier:
pləzeer (Q108p Wijnandsrade)
|
tevredenheid, genoegen [trek, plezier, goesting, snoel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18939 |
gereed |
vaardig:
veërdich (Q108p Wijnandsrade, ...
Q108p Wijnandsrade)
|
gereedkomen met wat men te verrichten heeft [geraken, klaarkomen] [N 85 (1981)] || klaar met een handeling die verricht moest worden, een handeling verricht hebbend [af, vaardig, klaar, teneinde, ree, verrig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21822 |
geroezemoes |
geroezemoes (zn.):
gəroezəmoes (Q108p Wijnandsrade)
|
druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20475 |
geslacht |
geslacht:
gəslach (Q108p Wijnandsrade)
|
de gezamenlijke afstammelingen van een gemeenschappelijke stamvader, geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18828 |
getob; tobben |
getaper:
gətapər (Q108p Wijnandsrade)
|
het getob om iets gedaan te krijgen [gevil, vilderij, plagerij, gesukkel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20388 |
getuige zijn |
bronken:
brónkə (Q108p Wijnandsrade),
tuigen:
tugə (Q108p Wijnandsrade)
|
getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
gəveulig (Q108p Wijnandsrade)
|
Gevoelig: vatbaar voor, reagerend op gewaarwordingen bijv. pijn (gevoelig). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17740 |
gevoelloos (zijn) |
ongevoelig:
ongəveulig (Q108p Wijnandsrade)
|
Gevoelloos: geen gevoel hebben, geen pijn voelen (dood, gevoelloos). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
19264 |
gewillig |
gaarne:
geër (Q108p Wijnandsrade)
|
graag bereid om iets te doen [gewillig, gemoeiig, geer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21771 |
gezegde |
gezegde:
gəzègdə (Q108p Wijnandsrade)
|
een grappig, koddig gezegde [slag, dreun] [N 87 (1981)]
III-3-1
|