24710 |
hars |
hars:
WLD
hars (Q108p Wijnandsrade)
|
Het kleverige plantensap vooral van naaldbomen, dat in de lucht hard wordt (hars, terpentijn, denne-olie, vogeltjeszeep). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21497 |
hartelijk |
hartelijk:
hartəlik (Q108p Wijnandsrade),
vriendelijk:
vruntjelik (Q108p Wijnandsrade)
|
welgemeend, uit het hart komend [gul, hartelijk, vriendelijk] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18090 |
hartinfarct |
hartverlamming:
hartverlamming (Q108p Wijnandsrade)
|
Hartinfarct: bloeding in de hartspier met verstopping van de kransslagader (vang, kramp, infarct, hartverlamming). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21458 |
haten |
niet kunnen uitstaan:
neet kennə outsjtoa (Q108p Wijnandsrade)
|
een sterk gevoel van afkeer tegen iemand hebben, haatgevoelens voor iemand hebben [haten, dregen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
17865 |
heen en weer schuiven |
wemelen:
wiemələ (Q108p Wijnandsrade)
|
Heen en weer schuiven (winaauwen, wiemelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18087 |
heupjicht |
ischias:
isjias (Q108p Wijnandsrade)
|
Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (geschot, steek(te), pleurijs). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
bergje:
bergsjkə (Q108p Wijnandsrade),
plateau (fr.):
platoo (Q108p Wijnandsrade)
|
heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18012 |
hijgen |
hijgen:
hiegə (Q108p Wijnandsrade)
|
Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
hijgen:
hiegə (Q108p Wijnandsrade),
reutelen:
reutələ (Q108p Wijnandsrade)
|
hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
17955 |
hinken |
hinkelen:
hinkələ (Q108p Wijnandsrade)
|
Hinken: op één been voortspringen (hinken, hinkelen, hompen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|