17909 |
ingieten (met geluid) |
spetteren:
sjpettərə (Q108p Wijnandsrade)
|
gieten: Met een zeker geluid water ergens in gieten (patten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19271 |
ingrijpen |
ingrijpen:
igriepə (Q108p Wijnandsrade)
|
met gezag en kracht tussenbeide komen [roffen, ingrijpen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17593 |
iris |
iris:
iris (Q108p Wijnandsrade)
|
Iris: het gekleurde gedeelte van het oog waarin zich de pupil bevindt. [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18996 |
jaloers |
jaloers:
sjeloes (Q108p Wijnandsrade)
|
een andere om iets benijdend [jaloers, afgunstig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20548 |
jam |
gelei:
sjlei (Q108p Wijnandsrade)
|
jam; Hoe noemt U: Gelei van met suiker gekookte, fijngemaakte vruchten, om op de boterham te smeren (jam, confiture) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19927 |
janken |
huilen:
± WLD
hülə (Q108p Wijnandsrade)
|
Hoe noemt u een klagelijk hoog geluid voortbrengen, maar minder luid dan bij 018c (jonkelen, janken, kajiten, kajankelen, jammen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
18086 |
jicht |
jicht:
jig (Q108p Wijnandsrade),
reumatiek:
reumatiek (Q108p Wijnandsrade)
|
Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)] || Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21814 |
jokken |
gekken:
Van Dale: gekken, 1. gekheid maken, schertsen, boerten, jokken...
gekkə (Q108p Wijnandsrade)
|
onwaarheden vertellen [beuzelen, gekken, jokken, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24175 |
jong en kaal vogeltje |
jong vogeltje:
jonk vuegəlkə (Q108p Wijnandsrade)
|
een pas uitgebroed vogeltje (kwabbeke) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24338 |
jong van een dier |
jong:
± WLD
jonk (Q108p Wijnandsrade)
|
Hoe noemt u het jong van een dier (jonk, jonkie, welp, wulp, kakerd, kakernest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|