20368 |
koppelen |
koppelen:
koppələ (Q108p Wijnandsrade)
|
koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
19325 |
koppig |
koppig:
köppich (Q108p Wijnandsrade, ...
Q108p Wijnandsrade)
|
koppig zijn, steeds vasthoudend aan eigen wil of inzicht [bokken, koppen] [N 85 (1981)] || vasthoudend aan eigen wil of inzicht [koppig, steeg, kop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24539 |
kornoelje (alg.) |
kornoelje:
WLD
kornoelje (Q108p Wijnandsrade),
WLD ?
kornoelje (Q108p Wijnandsrade),
kornoeljə (Q108p Wijnandsrade)
|
De kornoelje. De witte kornoelje; struik met witte bloemen en witte bessen, 2-3 m hoog; takken aan de zonzijde rood, in de schaduw geel. [N 82 (1981)] || De kornoelje. Gele kornoelje me gele bloemen en karmijnrode vruchten, 3-7 m hoog; de geelbruine schors schilfert in kleine schubben af. [N 82 (1981)] || De kornoelje. Rode kornoelje; struik met witte bloemen en blauwzwarte bessen; 2-5 m hoog; takken aan de zonzijde purperrood en aan de schaduwkant groen (kroelie, kornoelje). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17797 |
kort geknipt haar |
stoppeltjes:
sjtuuppelkəs (Q108p Wijnandsrade)
|
overal kort geknipt hoofdhaar [tieters] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
31405 |
kotterboor |
kotterboor:
kǫtǝrbǭr (Q108p Wijnandsrade)
|
Boor waarmee men rondom een voorgeboord gat grotere gaten van verschillende middellijn kan boren. De kotterboor bestaat uit een boorijzer waarin een beweegbare beitel is aangebracht die met behulp van een spie kan worden vastgezet. Wanneer het penvormige uiteinde van de kotterboor in een voorgeboord gat wordt geplaatst, snijdt de beitel evenwijdig hieraan een ringvormig gat uit. In tegenstelling tot de penboor heeft de kotterboor slechts één snijkant. De kotterboor is alleen te gebruiken voor doorlopende gaten, de penboor kan ook gaten met een bodem erin maken. Zie ook afb. 114. [N 33, 147]
II-11
|
25168 |
koud, mistig en somber weer |
dampetig (weer):
dampətig (Q108p Wijnandsrade),
mistig (weer):
mistig (Q108p Wijnandsrade),
nat en koud:
naat èn koud (Q108p Wijnandsrade)
|
koud en mistig, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mist, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mistig weer [motlucht, moorweer, mokweer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
31309 |
koudbeitel |
koelbeitel:
kø̜lbęjtǝl (Q108p Wijnandsrade)
|
In het algemeen een beitel waarmee op koud ijzer wordt gewerkt. De koudbeitel is meestal zeskantig in doorsnee, soms ook rond of ovaal. Het werktuig wordt voor diverse werkzaamheden gebruikt zoals het weghakken van bramen en lasslakken, het doorhakken van bouten en het splijten van metaal. De koudbeitel is soms van een steel voorzien. Zie ook afb. 49. [N 33, 109; N 33, 112-113; N 64, 69b; monogr.]
II-11
|
19276 |
koude drukte maken |
bohei maken:
behej makə (Q108p Wijnandsrade)
|
drukte maken voor niets [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18124 |
koudvuur |
koudvuur:
koudvuur (Q108p Wijnandsrade)
|
Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19231 |
kouwe drukte |
bohei (rh.):
behej (Q108p Wijnandsrade)
|
drukte voor niets, kouwe drukte [bezwaai, pehaai, poehaai, behaai] [N 85 (1981)]
III-1-4
|