31378 |
bastaardvijl |
bastaardvijl:
bastǝrt˲vīl (Q108p Wijnandsrade),
voorwerkvijl:
vø̜rwerǝk˲vīl (Q108p Wijnandsrade)
|
Vijl met een niet al te grove of al te fijne kap. In grofte bevindt de bastaardvijl zich tussen de grove vijl en de zoetvijl. Meestal heeft het blad van een bastaardvijl ongeveer 26 tanden per inch (Handboek Gereedschap, pag. 238). De bastaardvijl kan diverse vormen hebben. Volgens verschillende informanten (L 192a, 213, 289, 299, 321, 331, 371, Q 18, 86, 95, 99*, 108, 113, 117, 118, 121c) heeft de bastaardvijl een grof blad. Vgl. ook het vorige lemma. [N 33, 88; N 33, 86; N 64, 53d; N 64, 53g]
II-11
|
19313 |
bazige vrouw |
bemoeial:
bəmujal (Q108p Wijnandsrade)
|
een vrouw die over iedereen de baas wil spelen en die overal aanmerkingen op heeft [kanjer, karonje, kastine, element] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21551 |
bedekt een onaangenaamheid zeggen |
een steek onder water geven:
sjtieëk ongər watər (Q108p Wijnandsrade),
geniepig (bn.):
gəniepich (Q108p Wijnandsrade)
|
iemand bedekt een onaangenaamheid zeggen steken onder water geven [giepen] [N 85 (1981)] || iemand in bedekte woorden een onaangenaamheid zeggen [giepen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19213 |
bedorven (persoon) |
verwend:
mar.: vgl. ook het lemma "verwend kindje"in afl. 2.2.
verwend (Q108p Wijnandsrade)
|
met te grote toegeeflijkheid opgevoed, met een bedorven karakter [mouter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18965 |
bedriegen |
besodemieteren:
besodəmietərə (Q108p Wijnandsrade),
verneuken:
verneuëkə (Q108p Wijnandsrade)
|
iemand door list en leugen voor de gek houden en daarvan gebruik maken [kullen, bikken, kleuten, bijbrengen, belakken, verneuken, besleuteren, loren, lorzen, bedonderen, bemieteren, besodemieteren, kinkelfoezen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18966 |
bedrieger |
bedrieger:
bədregər (Q108p Wijnandsrade)
|
iemand die een ander bedriegt [prul, smiechel, striegelaam, bedrieger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18825 |
bedroefd |
bedroefd:
bedreufd (Q108p Wijnandsrade)
|
verdriet hebbend, treurig [droef, bedroefd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19140 |
beestachtig persoon; beestachtig |
rotzak:
vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon
rotzak (Q108p Wijnandsrade)
|
met een zeer slecht, beestachtig karakter [sakkers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20487 |
beet, hap |
bof:
boof maar dan korter
bof (Q108p Wijnandsrade)
|
hap; Hoe noemt U: Zoveel als men in één keer afbijt of in de mond neemt (hap, beet, knap, kneuvel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18885 |
begeren |
verlangen:
verlangə (Q108p Wijnandsrade)
|
sterk wensen, verlangen koesteren naar [begeren, geren, lusten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|