19356 |
mopperen |
mopperen:
moppərə (Q108p Wijnandsrade),
morren:
morrə (Q108p Wijnandsrade),
rauwelen:
ráwələ (Q108p Wijnandsrade)
|
binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] || zijn ontevredenheid kenbaar maken [mopperen, preutelen, bobbelen, foeteren, grutten, gruizen, grijzen, kijven, kekelen, mökkelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17891 |
morsen |
knutsen:
knoeëtsjə (Q108p Wijnandsrade)
|
Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, mozen, mossen, mosselen, plorren, meggelen, mekkelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25130 |
motregen, fijne regen |
motregen:
motrèjəgə (Q108p Wijnandsrade),
muggenpis:
muggəpis (Q108p Wijnandsrade)
|
klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20122 |
muizen |
muizen:
± WLD
moezə (Q108p Wijnandsrade)
|
Hoe noemt u jacht maken op muizen, gezegd van de kat (muizen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
18184 |
naakt |
naaks:
naksj (Q108p Wijnandsrade)
|
zonder kleren, onbedekt [naakt, nakst, nakend, naaks, naks, bloot] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
21816 |
nabootsen |
imiteren (<fr.):
imiterə (Q108p Wijnandsrade)
|
iemands stemgeluid imiteren [nabootsen, papegaaien] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21843 |
nachtbraken |
nachtbraken:
nachbrakə (Q108p Wijnandsrade)
|
tot diep in de nacht uitgaan, nachtbraken [zwabberen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18937 |
nadeel |
scha:
sja (Q108p Wijnandsrade)
|
het nadeel dat voor iemand uit een gebeurtenis of handeling voortvloeit [schade, schaai, scha, nadeel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25124 |
natte sneeuw |
natte sneeuw:
naatə sjiejə (Q108p Wijnandsrade)
|
verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
secuur:
secuur (Q108p Wijnandsrade)
|
met zorg en aandacht te werk gaand, niet slordig of oppervlakkig [consciëntieus, secuur, precies, weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|