19052 |
nieuws |
nieuws:
nuuts (Q108p Wijnandsrade)
|
een bericht over iets dat nog onbekend was [nets, nieuws] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19177 |
nieuwsgierigaard |
nieuwsgierige:
nujsjierigə (Q108p Wijnandsrade)
|
iemand die alles nieuwsgierig bekijkt [gaper] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20504 |
nippen |
met slokjes drinken:
mit sjlukskes drinkə (Q108p Wijnandsrade)
|
Hoe noemt U: Met kleine beetjes drinken (pisen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21348 |
nors |
stuurs:
sjtuurs (Q108p Wijnandsrade)
|
onvriendelijk, stuurs, nors, bars [aling, strak, grenniog, stom, bars, stuurs, nors, zuur] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21122 |
noten afslaan |
houwen:
WLD
houwe (Q108p Wijnandsrade)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33501 |
notendop |
schaal:
WLD
sjaal (Q108p Wijnandsrade)
|
De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)]
I-7
|
24947 |
oever |
kant:
kant (Q108p Wijnandsrade)
|
oever, zoom van het land aan elk van de beide zijden van het water van een rivier, meer enz [kant, wal] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20547 |
olie |
olig:
oalig (Q108p Wijnandsrade),
salade-olig:
sjlaatoalig (Q108p Wijnandsrade)
|
olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
31314 |
oliegroefbeitel, spiebeitel |
sleufbeitel:
šlø̜jf˱bęjtǝl (Q108p Wijnandsrade)
|
Beitel waarmee een ronde groef, bijvoorbeeld een oliegroef of spiebaan in metaal kan worden aangebracht. De oliegroefbeitel lijkt op de ritsbeitel maar heeft een halfronde snede en is meestal licht gebogen. De kromme ritsbeitel (Q 111) werd gebruikt op plaatsen waar men met de rechte ritsbeitel niet bij kon. [N 33, 120; N 33, 111]
II-11
|
17916 |
omarmen |
omarmen:
ômermə (Q108p Wijnandsrade)
|
omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|