e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wijnandsrade

Overzicht

Gevonden: 1089
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
smidskolen nootjes: nø̜tšǝs (Wijnandsrade), smidskolen: šmetskōlǝ (Wijnandsrade), vetkolen: vɛtkōlǝ (Wijnandsrade) De kolen die door de smid voor het stoken van de smidsvuurhaard worden gebruikt. Het lemma bevat benamingen voor verschillende soorten steenkool. Onder vetkool verstaat men steenkool met twintig tot dertig procent vluchtige bestanddelen. Cokes ontstaan wanneer steenkolen in een cokesoven van hun vluchtige bestanddelen worden ontdaan. Zij worden onder meer bij het smelten van ijzererts gebruikt. De term nootjes is van toepassing op steenkool waarvan de afmeting varieert van 6 tot 120 mm doorsnede. Zie ook de lemmata "nootjeskool", antraciet", "industriekool" en "cokes" in Wld II.5, pag. 215 - 217. [N 33, 29a-b; N 64, 25a add.; monogr.] II-11
smidskolenschop kolenschup: kōlǝšøp (Wijnandsrade) Het schopje waarmee men kolen op het vuur doet. [N 33, 28; monogr.] II-11
smidsoven gloeioven: glȳjǭvǝ (Wijnandsrade) Oven voor het smeden van zwaar grofsmidswerk, krukassen, schroefassen e.d. De gloeioven wordt ook gebruikt voor het solderen van grote voorwerpen met hardsoldeer. Zie ook het lemma "oven voor (hard)soldeerwerk". Volgens de invullers uit L 290, L 291, L 299 en Q 5 trof men een dergelijke smidsoven in de werkplaats van de smid slechts zelden aan maar was het eerder een werktuig dat bij grote bedrijven werd gebruikt. [N 33, 38; N 33, 190] II-11
smidsschoorsteen schouw: šǫw (Wijnandsrade) Zie de toelichting bij het lemma "smidskap". [N 33, 24; monogr.] II-11
smidsvorm, blaasgat lochtperser: lǫxpē̜šǝr (Wijnandsrade), uitblaaslok: ūt˱blǭslǭǝk (Wijnandsrade), vuurpot: vȳrpǫt (Wijnandsrade) IJzeren pot onder het smidsvuur waardoor de via de blaasbalgpijp aangevoerde lucht naar het vuur wordt geleid. Bij ouderwetse smidsvuurhaarden werd de luchtstroom aan de zijkant van het smidsvuur toegevoerd. De blaasbalgpijp liep daarbij in een verbreed uiteinde uit dat één geheel uitmaakte met een dikke ijzeren plaat, het oogijzer. Deze plaat was met ijzeren bouten aan de brandmuur verankerd. Dit deel van de pijp had dan dezelfde functie als de ijzeren pot onder het smidsvuur. Woordtypen als luchtpijp, blaaspijp en buis verwijzen naar dit onderdeel van de blaasbalgpijp. Met de woordtypen kast, windkast, lochtkast en zwelkast wordt vooral een smidsvorm aangeduid, waarin de door de blaasbalgpijp aangevoerde lucht onder het smidsvuur wordt samengeperst. De luchtstroom naar het smidsvuur kan daarbij met behulp van een luchtregelaar geregeld worden. Zie ook het lemma "luchtregelaar". Om de opening voor de luchtstroom onder in het vuur vrij van sintels te houden, kan een zogenaamde vuurtong zijn aangebracht. Daarmee wordt enerzijds de luchttoevoer geregeld en anderzijds het gat vrijgehouden van sintels en gruis. Zie ook afb. 9 en het lemma "vuurtong". [N 33, 16; N 33, 19; N 33, 22] II-11
smidsvuursproeier sproeier: šprujǝr (Wijnandsrade) Het gereedschap in de vorm van een bezempje, kwast, borstel of gietertje waarmee men water over het vuur sproeit om dit aan de buitenkant te temperen. Door het sprenkelen gaan de kolen samenkoeken waardoor de hitte binnen het vuur blijft. De sproeier wordt soms ook gebruikt voor het afkoelen van smeedstukken. Zie ook afb. 10. [N 33, 36; N 33, 216] II-11
smullen smullen: sjmöllə (Wijnandsrade) smullen; Hoe noemt U: Lekker eten, met veel plezier eten (smullen, smikkelen, snollen) [N 80 (1980)] III-2-3
snauwen snauwen: sjnauwə (Wijnandsrade) bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)] III-3-1
snauwen, grauwen snauwen: sjnauwə (Wijnandsrade) bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)] III-1-4
snavel bek: bek (Wijnandsrade), snavel: sjnavəl (Wijnandsrade) snavel: de hoornachtige bek van een vogel (snavel, bek) [N 83 (1981)] III-4-1