19317 |
trots |
groots:
gruëtsj (Q108p Wijnandsrade)
|
vervuld en blijk gevend van een gevoel van meerderheid boven anderen [groots, fier, trots, heel, freet, moedig, moetig,glorieus] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20384 |
trouwen |
trouwen:
trouwə (Q108p Wijnandsrade)
|
door het huwelijk verenigd worden; trouwen [sjanken, sanksen, berinnen, trouwen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
33506 |
tuinbonen |
moorsbonen:
WLD
moersboenə (Q108p Wijnandsrade)
|
Een tuinboon, een grote soort boon labboon, paardsboon, boerenteen, molleboon, mokboon, wul, zwartvoet, huisboon, moffelboon, duiveboon, flodderboon, moffel, moffeboon, knauwboon, willeboon, paardeboon, jodenboon, roomse boon). [N 82 (1981)]
I-7
|
33542 |
tuinkervel |
kervel:
WLD
kervəl (Q108p Wijnandsrade)
|
Tuinkervel; een één of tweejarig kruid, 30-60 cm hoog, met witte bloemen; de bladeren worden gebruikt in soep, sausen en salade (kervel, gervel, kelver, scharnpiep). [N 82 (1981)]
I-7
|
24495 |
twijg, jonge tak |
takje:
WLD
jonk teksjkə (Q108p Wijnandsrade)
|
Een twijg, een jonge tak (bent, twijg, wis, sprik, tak, teen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18896 |
uitblinken |
uitblinken:
oetblinkə (Q108p Wijnandsrade)
|
schitteren boven iets of iemand anders, bijzonder begaafd zijn [uitstek zijn, uitblinken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18805 |
uitdenken |
uitprakkiseren:
out prakkəzeerə (Q108p Wijnandsrade)
|
door nadenken ontwerpen; verzinnen [uitfineren, figeleren, uitprakkezeren, bedenken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21827 |
uiten |
uiten:
zich uitə (Q108p Wijnandsrade)
|
uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21443 |
uitgaan |
uitgaan:
oetgoa (Q108p Wijnandsrade)
|
uitgaan, cafés bezoeken, aan de zwier gaan [lelijkeren, op de scheut gaan] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21386 |
uithoren |
uithoren:
oethuërə (Q108p Wijnandsrade)
|
door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)]
III-3-1
|