17822 |
vallen |
vallen:
valən (L365p Wijshagen),
[~an]
vallen (L365p Wijshagen)
|
vallen [ZND m]
III-1-2
|
34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
ri.zǝlǝ (L365p Wijshagen)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
21254 |
varen |
varen:
vārən (L365p Wijshagen, ...
L365p Wijshagen)
|
varen [ZND m]
III-3-1
|
34297 |
varken |
varken:
vɛ.rkǝ (L365p Wijshagen)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
loper:
lęi̯.pǝr (L365p Wijshagen)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34363 |
varkens mesten |
masten:
mastǝn (L365p Wijshagen)
|
Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
20646 |
varkensvet |
vet:
veͅt (L365p Wijshagen)
|
gesmolten vet [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
keutelen:
kīǝ.tǝlǝ (L365p Wijshagen),
stront:
stro.nt (L365p Wijshagen)
|
Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11
|
26650 |
vat |
vat:
vā.t (L365p Wijshagen
[(20 kg)]
)
|
Graanmaat. Naar gelang de streek kan de inhoud van een vat verschillen. Voor zover door de invullers opgegeven, is achter het plaatscodenummer tussen ronde haken het aantal kiloɛs vermeld.' [JG 1b; JG 1c; JG 2c; Jan 141; Coe 263; Grof 288; monogr.]
II-3
|
34466 |
vechthaan |
vechthaan:
vɛxthā.nǝ (L365p Wijshagen)
|
Haan in de regel van een bijzonder ras, die afgericht wordt voor hanengevechten. Hanengevechten zijn een Haspengouwse specialiteit. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|