e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wilderen

Overzicht

Gevonden: 1278
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
homp, brok, klont klot: klot (Wilderen) kluit [ZND 28 (1938)] III-4-4
hond hond: hont (Wilderen) hond [Goossens 1b (1960)] III-2-1
hondenhok hondskot: hoͅntskoͅt (Wilderen) hondenhok [ZND 38 (1942)] III-2-1
honing honing: howneŋk (Wilderen) Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.] II-6
honingpers pres: prɛs (Wilderen) Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.] II-6
hoofddoek kopneusdoek: kǫpnø̜i̯zduk (Wilderen), neusdoekje: nø̜i̯zdøkskǝ (Wilderen) Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c] I-4
hoofdkaas hoofdkaas: hy(3)̄ətkēs (Wilderen) hoofdkaas [Goossens 1b (1960)] III-2-3
hoofdstel toom: tūm (Wilderen) Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.] I-10
hoog tijd hoog tijd: ou als in boue maar langer, ij als in laine  ougtijd (Wilderen), meer als tijd: mier as tijd (Wilderen) Het is hoogtijd (dat we gaan). [ZND 27 (1938)] III-3-3
hoogdag hoogdag: dauwe zen vier hoogdoag (Wilderen), doue: cf. franse boue  doue zen vier ougdoag (Wilderen) Zeg in dialect: Er zijn vier hoogdagen (grote feestdagen). [ZND 27 (1938)] III-3-3