19325 |
koppig |
eigenzinnig:
ook materiaal znd 28, 31
egezinnig (P172p Wilderen),
koppig:
ook materiaal znd 28, 31
kəpəg (P172p Wilderen)
|
koppig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
33964 |
kordeel, hotlijn |
kordeel:
kǝdiǝl (P172p Wilderen)
|
Riem die of touw dat aan de korte teugel (cf. lemma Loenje) is vastgemaakt en door de voerman in de hand gehouden wordt. Als de voerman aan die lijn trekt, draait het paard naar links (haar), als hij er zachte rukjes aan geeft, draait het paard naar rechts (hot). Meestal wordt de gewenste richting van het paard echter vooral met commando''s aangegeven. [JG 1a, 1b; N 13, 29 en 32]
I-10
|
33092 |
korenmijt zetten |
maken:
mǭ.kǝ (P172p Wilderen)
|
Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
24539 |
kornoelje (alg.) |
kornoelje:
kenoele (P172p Wilderen)
|
kornoelje [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
18216 |
korte laars |
stramp:
strampen (P172p Wilderen)
|
Laars, een paar laarzen (laars die alleen het been bedekt tussen enkel en knie) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
34520 |
kortwieken |
afsnijden:
afsnęi̯ǝ (P172p Wilderen)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
23274 |
koster |
koster:
kəster (P172p Wilderen),
k’östər (P172p Wilderen)
|
koster [RND] || Koster. [ZND 37 (1941)]
III-3-3
|
21550 |
kostschool |
pensionaat (<fr.):
pensionaot (P172p Wilderen)
|
kostschool [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kɛbənōͅt (P172p Wilderen),
kotelet:
koͅrtəleͅtə (P172p Wilderen)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
18794 |
kousenwol |
wol:
wol (P172p Wilderen)
|
hoe heet het wollen garen waarmee kousen worden gebreid ? [ZND 42 (1943)]
III-1-3
|