e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wilderen

Overzicht

Gevonden: 1278
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koppig eigenzinnig: ook materiaal znd 28, 31  egezinnig (Wilderen), koppig: ook materiaal znd 28, 31  kəpəg (Wilderen) koppig [ZND 01 (1922)] III-1-4
kordeel, hotlijn kordeel: kǝdiǝl (Wilderen) Riem die of touw dat aan de korte teugel (cf. lemma Loenje) is vastgemaakt en door de voerman in de hand gehouden wordt. Als de voerman aan die lijn trekt, draait het paard naar links (haar), als hij er zachte rukjes aan geeft, draait het paard naar rechts (hot). Meestal wordt de gewenste richting van het paard echter vooral met commando''s aangegeven. [JG 1a, 1b; N 13, 29 en 32] I-10
korenmijt zetten maken: mǭ.kǝ (Wilderen) Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
kornoelje (alg.) kornoelje: kenoele (Wilderen) kornoelje [ZND 01 (1922)] III-4-3
korte laars stramp: strampen (Wilderen) Laars, een paar laarzen (laars die alleen het been bedekt tussen enkel en knie) [ZND 37 (1941)] III-1-3
kortwieken afsnijden: afsnęi̯ǝ (Wilderen) Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12
koster koster: kəster (Wilderen), k’östər (Wilderen) koster [RND] || Koster. [ZND 37 (1941)] III-3-3
kostschool pensionaat (<fr.): pensionaot (Wilderen) kostschool [ZND 40 (1942)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: kɛbənōͅt (Wilderen), kotelet: koͅrtəleͅtə (Wilderen) karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)] III-2-3
kousenwol wol: wol (Wilderen) hoe heet het wollen garen waarmee kousen worden gebreid ? [ZND 42 (1943)] III-1-3