id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19621 | kouter | kouter: kõntǝr (Wilderen), kōtǝr (Wilderen) | Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1 |
18205 | kraag | kraag: kroag (Wilderen), kroog (Wilderen) | kraag [ZND 28 (1938)] III-1-3 |
22858 | kraaltjes | kralen: kroͅ.ələ (Wilderen) | kraaltjes [RND] III-3-2 |
32621 | kraan van de metalen gierton | kraan: krǭǝn (Wilderen) | De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.] I-1 |
21340 | kramer | kramer: kraam met lekkernijen op kermis kroamer (Wilderen) | Kramer. [ZND 36 (1941)] III-3-1 |
25034 | krassen | kretsen: kretse (Wilderen), schramen trekken: schroome trekken (Wilderen), trekken: trekken (Wilderen) | krassen [ZND 01 (1922)] III-4-4 |
21031 | kreeft | kreeft: ook in ZND 28, 048 kreft (Wilderen) | kreeft [ZND 01 (1922)] III-2-3 |
20707 | krentenbrood | krentenbrood: verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m) krentebrood (Wilderen), krentenmik: verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m) krentemik (Wilderen) | krentenbrood [ZND 28 (1938)] III-2-3 |
17994 | kreunen van de pijn | grijnen: grent (Wilderen), kreunen: kruunt (Wilderen) | hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)] III-1-2 |
33831 | kribbebijter | kribbijter: krøbē̜ǝtǝr (Wilderen) | Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52] I-9 |