e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wilderen

Overzicht

Gevonden: 1278
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lantaarn lantaarn: letijn (Wilderen) lantaarn [ZND 37 (1941)] III-2-1
laster laster: ook materiaal znd 30, 01  laster (Wilderen) laster [ZND 01 (1922)] III-1-4
lastig (werken) lastig: ook materiaal znd 30, 02  lestig (Wilderen, ... ) lastig [ZND 01 (1922)] III-1-4
laten laten: looten (Wilderen) laten [ZND 25 (1937)] III-1-2
lauw lauw: lau wayter (Wilderen) Lauw. Lauw water [ZND 37 (1941)] III-4-4
leeg, niets bevattend leeg: leig (Wilderen) Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)] III-4-4
leegloper leegloper: ook materiaal znd 30, 4  lēgluuper (Wilderen) leegloper [ZND 01 (1922)] III-1-4
leest leest: list (Wilderen) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: ne liəf (Wilderen) Leeuw. [ZND 30 (1939)] III-3-2
leeuwenbek levermuiltje: -  leevermuiəlkə (Wilderen) grote leeuwebek [ZND 40 (1942)] III-4-3