32587 |
mesthaak |
haak:
hōk (P172p Wilderen)
|
De mesthaak is een riek waarvan de tanden loodrecht op de steel staan. De mesthaak wordt gebruikt om een hoeveelheid mest voort te trekken, met name bij het afladen van de mest van de kar in hoopjes op het land. Maar men gebruikt hem verder ook om mest uit de stallen te trekken (vooral bij de oude potstal), om mest op de mesthoop te verplaatsen, om mest van de mesthoop los te trekken (voor het laden), om mesthoopjes op het land uiteen te trekken en soms om de (tuin)grond fijn te maken. De mesthaak kan 2 à 3 (vroeger veelal) of 4 à 5 tanden hebben. De gesmede mesthaak werd vroeger door de plaatselijke smid vervaardigd, en was later ook in de handel verkrijgbaar. Vaak echter maakte men van een oude riek een mesthaak, door de tanden of de "hals" van die riek in het vuur om te zetten. In de betrokken termen van dit lemma vertegenwoordigt het lid drie ook dialectvarianten van het type drij. [J G 1b + 1b; N 5A, 50c; N 11, 28; N 11A, 17a; N 18, 55 t /m 63; A 28, 5a + b; Lu 6, 5a + b; Av 1, III 5d; monogr.]
I-1
|
33622 |
mestvaalt |
mesthof:
meͅstoͅf (P172p Wilderen),
mesthoop:
meͅsthūp (P172p Wilderen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
34364 |
mestvarken |
vetvarken:
vętfɛ.rǝkǝ (P172p Wilderen)
|
Een varken dat gehouden worden om vet te mesten. [JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49e; N C, add.; N 19, Q 111 add.; N 19, Q 204a add.; monogr.]
I-12
|
34623 |
met de kar rijden, iets vervoeren |
voeren:
vȳǝrǝ (P172p Wilderen)
|
Dit lemma vormt een aanvulling van het lemma met paard en kar rijden in wld I.10. Alleen de opgaven voor de plaatsen waarvoor in WLD I.10 geen materiaal voorhanden was, zijn hier opgenomen. De kaart combineert de gegevens van beide lemmata. [N 17, 94; RND 97; monogr.]
I-13
|
17868 |
met de linkerhand |
met de slinke hand:
slenke hand (P172p Wilderen)
|
met de linkerhand [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
33999 |
met de zweep slaan of geluid geven |
kletsen:
klɛtsǝ (P172p Wilderen),
kraken:
krǭkǝ (P172p Wilderen)
|
Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.]
I-10
|
34140 |
met opgeheven staart rondlopen |
biezen:
bii̯zǝ (P172p Wilderen)
|
[N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34003 |
met paard en kar rijden |
voeren:
vøi̯rǝ (P172p Wilderen)
|
[JG 1b, 2c; N 8, 100; Wi 33; monogr.]
I-10
|
34004 |
met paard en koets rijden, paardrijden |
rijden:
rē̜ǝ (P172p Wilderen)
|
Het paard besturen als het voor de koets gespannen is, of als het als rijdier gebruikt wordt. Deze twee begrippen worden terminologisch niet onderscheiden. [JG 1a, 1b; Wi 29; monogr.]
I-10
|
34011 |
met staande kar varen |
bet staande kar voeren:
bę stōǝndǝ kē̜r vøi̯rǝ (P172p Wilderen)
|
Met één paard en twee of drie karren rijden. Als men met twee karren rijdt, haalt het paard met de ene kar een lading bij, terwijl de tweede kar ontladen wordt. Als men met drie karren rijdt, is men, terwijl het paard met een eerste kar onderweg is, op de ene plaats een tweede kar aan het laden en op de andere een derde aan het ontladen. [JG 1a, 1b]
I-10
|