| 34407 |
naar de ram brengen |
leiden:
lęi̯ǝ (Q073p Wimmertingen)
|
Het vrouwelijk schaap laten bevruchten door de bok. [N 77, 33; N 77, 32; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
| 34013 |
naar links |
haar:
hɛ̄r (Q073p Wimmertingen)
|
Voermansroep om het paard naar links te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95 c, 95d en 96; L 1 a-m; L B 2, 255; L 26, 2; L 36, 81c; S 12; monogr.]
I-10
|
| 34014 |
naar rechts |
hut:
høi̯t (Q073p Wimmertingen)
|
Voermansroep om het paard naar rechts te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95a en 96; L 1 a-m; L B 2, 256; L 26, 2; L 36, 81d; S 12; monogr.]
I-10
|
| 34179 |
nageboorte van de koe |
bed:
bɛt (Q073p Wimmertingen)
|
[N 3A, 57a; JG 1a, 1b; A 33, 19b; monogr.]
I-11
|
| 32955 |
nagras, tweede hooioogst |
achtermaad:
ā.xtǝrmuǝt (Q073p Wimmertingen)
|
De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.]
I-3
|
| 33098 |
naoogstrijf |
wolf:
wǫ.lǝf (Q073p Wimmertingen)
|
Het stuk gereedschap dat voor het naoogsten wordt gebruikt. Doorgaans doet men dit met de grote houten hark die ook voor het bijeenhalen van het hooi wordt gebruikt. Zie het lemma ''houten hooihark'' (4.2.4) in aflevering I.3. Maar er is ook ander gereedschap voor in omloop, met name een zeer grote hark met een blok van meer dan één meter (tot wel 150 cm) breed en met grote ijzeren tanden, ook wel bosduivel genoemd en ook gebruikt voor het bijeenhalen van bladeren of dennenaalden voor de potstal. Dit laatste benoemingsmotief is bijeengezet in de woordtypen achterin het lemma. In de volgende plaatsen is opgegeven dat men naoogst met de harkmachine (vergelijk het lemma ''hooivergaarmachine'' (4.2.11) in aflevering I.3: L 163, 163a, P 177 (scharmachine: sxē̜ǝrmašen), 195 (idem), Q 121c, 162 en 166 (gritselmachine: gritsǝlmǝšin). In L 164, 265, 290 en 368b is opgegeven dat men naoogst met de houten eg; in L 214, 270, 286 en Q 77 met de houten gaffel. Soms is de constructie van de houten hooihark extra verzwaard om het graanveld na te oogsen; zo is in L 318b, 320c, Q 2 en 2b opgegeven dat de hark twee stelen heeft en in K 357, L 163, 163a, 321 en Q 71 dat er aparte handvaten aan de steel zijn gemonteerd om gemakkelijker te kunnen trekken.' [N 15, 38b en 38c; N 18, 93; JG 1a, 1b, 2c; L 34, 41; monogr.; add. uit N 15, 38a]
I-4
|
| 33097 |
nascharren, naoogsten |
wolven:
wǫlǝvǝ (Q073p Wimmertingen)
|
De akker naoogsten met een rijf of houten hark. De boer deed dit doorgaans zelf, in tegenstelling tot het aren lezen dat dan door anderen werd gedaan. Zie de toelichting bij het lemma ''aren lezen'' (5.2.4). [N 15, 38a; JG 1a, 1b; L 34, 40; monogr.; add. uit N 15, 35; N 18, 93]
I-4
|
| 17629 |
nek |
nak:
nak (Q073p Wimmertingen)
|
Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b]
I-9
|
| 34154 |
niet drachtig |
muntig:
møu̯ntex (Q073p Wimmertingen)
|
[JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.]
I-11
|
| 19455 |
noodbed, kermisbed |
paljas:
paljas (Q073p Wimmertingen)
|
noodbed, kermisbed [ZND 40 (1942)]
III-2-1
|