34447 |
vrouwelijke geit |
germ:
gęrǝm (Q079a Wintershoven)
|
[N 77, 82; N 77, 79; JG 1a, 1b; N 19, L 322 add.; monogr.]
I-12
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
tooi:
toi (Q079a Wintershoven),
wijfje:
weͅfkə (Q079a Wintershoven)
|
teef [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
20124 |
vrouwelijke kat |
kattin:
kə’ti̞n (Q079a Wintershoven)
|
moerkat, vrouwelijke kat [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hen (Q079a Wintershoven),
hin (Q079a Wintershoven)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
18672 |
vrouwenkleren |
vrouwluikleren:
vrōͅlɛi klēr (Q079a Wintershoven)
|
vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33681 |
vruchtbare grond |
goede grond:
gui̯ǝ grōnt (Q079a Wintershoven),
vette grond:
vɛtǝ grōnt (Q079a Wintershoven)
|
Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt beïnvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30]
I-8
|
25125 |
waaienx |
waaien:
weͅiə (Q079a Wintershoven)
|
waaien [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34562 |
wagen |
wagel:
wǭ.gǝl (Q079a Wintershoven),
(mv)
wø̜̄.gǝl (Q079a Wintershoven)
|
Algemene benaming voor een voertuig op vier wielen met een dissel, waarmee men over het algemeen grote lasten vervoerde. Soms werd de wagen ook voor personenvervoer gebruikt. Meestal werden er twee of vier paarden voor gespannen. In de jaren na de tweede wereldoorlog werden de houten wielen geleidelijk aan vervangen door exemplaren met luchtbanden. Wagens komen over het algemeen minder vaak voor dan karren. In Haspengouw neemt de frequentie van de wagen als landbouwvoertuig af van zuid naar noord. Dit heeft te maken met het feit dat in de streek waar de landbouwgrond zwaarder is, de wagen meer in gebruik is. In de Kempen en de Maasvallei komt de wagen niet voor als landbouwvoertuig, maar kent men ze wel als bijvoorbeeld voertuig van de brouwer. In de streken waar de wagens pas in het midden van deze eeuw opgang maakten, kende men ze slechts met luchtbanden. [N 17, 4; N G, 51; JG 1a; JG 1b; JG 1d; Wi 4; L 27, 65; monogr.]
I-13
|
18692 |
wambuis |
wambuis:
wāməs (Q079a Wintershoven)
|
wambuis, kort tot het middel reikend overkledingstuk [wammes, buis, buist, sent] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25525 |
wan |
wan:
wā.nt (Q079a Wintershoven)
|
De platte, aan één zijde iets uitgeholde, doorgaans van stro gevlochten korf met twee oren die men gebruikte voor het wannen met natuurlijke wind. Zie afbeelding 13. [N 14, 38a; JG 1a, 1b, 2c; R 3, 64; monogr.; add. uit N 14, 37]
I-4
|