e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wintershoven

Overzicht

Gevonden: 1446
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kopdorser kopdorser: kǫp˱dǭ.sǝr (Wintershoven), tandmachine: tā.ntmǝšin (Wintershoven) Bij deze vroege gemotoriseerde dorsmachine werden de schoven met de aren (de kop van de schoof) naar voren in de machine geschoven. Het eigenlijke dorsen gebeurde in een trommel met ijzeren pinnen of tanden die doet denken aan een hekel. Zie afbeelding 12. [N 14, 6a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
koppelhaak, koppelketting trekel/trikkel: trī.kǝl (Wintershoven) De in dit lemma verenigde termen betreffen het verbindingsstuk ( + evt. onderdelen) tussen het zwenghout van het trekdier en de kam of stelboog. Dat was meestal - en vooral bij de oude voetploeg - een korte ketting met een haak aan de uiteinden. Vaak echter bestond dit koppelstuk uit twee haken, twee ringen of een haak en een ring die onderling door een draaihaak verbonden waren, of kon volstaan worden met een haak, een open schakel of een ring zonder meer. Bij de latere ijzeren wentelploeg met voorkar kon het zwenghout rechtstreeks aan de haak van de stelboog worden vastgemaakt. Sommige opgaven benoemen dan ook de vaste haak die deel uitmaakt van de grindelstang ofwel de tot de breedteregeling behorende beweegbare haak. De bovengenoemde of een daarop gelijkende ketting werd - en enkele van de onderstaande termen wijzen daar al op - eveneens gebruikt om de eg met het zwenghout te verbinden. Men zie daarom ook het lemma Egketting ca. [JG 1b + 1e + 2c; JG 2b-4, 2c; N 11, 35; N 11 A, 95b + 99c] I-1
kordeel, hotlijn kordeel: kǝrdęi̯l (Wintershoven) Riem die of touw dat aan de korte teugel (cf. lemma Loenje) is vastgemaakt en door de voerman in de hand gehouden wordt. Als de voerman aan die lijn trekt, draait het paard naar links (haar), als hij er zachte rukjes aan geeft, draait het paard naar rechts (hot). Meestal wordt de gewenste richting van het paard echter vooral met commando''s aangegeven. [JG 1a, 1b; N 13, 29 en 32] I-10
korf korf: kø̜rǝf (Wintershoven) In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.] II-12
korset korset (<fr.): kərset (Wintershoven) korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)] III-1-3
kort schortlint snoertje: snyrkəs (Wintershoven) linten, korte ~ waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden [gatslinte, gatlinter] [N 24 (1964)] III-1-3
korte broek korte broek: kōͅtə brūk (Wintershoven) broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)] III-1-3
korte laars bottine: bŋtinə (Wintershoven) laars met een korte schacht die tot aan de kuit reikt [N 24 (1964)] III-1-3
korte onderbroek? korte onderbroek: kotə ŏndərbru:k (Wintershoven) onderbroek, korte ~ [N 25 (1964)] III-1-3
korte overjas halve, een -: mənə haləvə (Wintershoven) overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)] III-1-3