29911 |
ringen |
ringen:
ręŋǝ (Q079a Wintershoven)
|
Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.]
I-12
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
ringen aftrekken:
reͅŋ ōͅftreͅkə (Q079a Wintershoven)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
24449 |
ringrups |
rups:
rups (Q079a Wintershoven)
|
ringelrups, ringrups, kleurig gestreepte rups van de vlinder die zijn eitjes in een ring om de takken van bomen ne heesters legt [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24409 |
ritnaald, larve van de kniptor |
wormpje:
wərmkəs (Q079a Wintershoven)
|
ritnaald, koperworm, schadelijke kniptor-larve die van plantenwortels leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24405 |
rode bosmier |
grote moemet:
grōtə mumɛi̯t (Q079a Wintershoven)
|
bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20655 |
rode kool |
rood kabuis:
roͅut kəbōͅ.əs (Q079a Wintershoven)
|
Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
tsjiep, tjsiep, tsjiep:
tšip, tšip, tšip (Q079a Wintershoven)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34379 |
roep- en lokwoord voor een big |
tie, tie, tie:
ti, ti, ti (Q079a Wintershoven)
|
Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.]
I-12
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
tsjiep, tsjiep, tsjiep:
tšip, tšip, tšip (Q079a Wintershoven)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
kuus, kuus, kuus:
kuš, kuš, kuš (Q079a Wintershoven)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|