id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
26668 | rosmolen | mange (fr.): ps. omgespeld volgens Frings. (v.). mənēzə* (Zelem), manège (fr.): mǝnēzǝ (Zelem) | De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.] || dorsmachine: draaiend wiel met boom dat door een trekpaard wordt voortgedreven om de dorsmachine te doen werken [N 14 (1962)] I-4, I-7 |
20447 | rouwsluier aan een hoed | voile: vuwəl (Zelem), vuəl (Zelem), voile-tje: vulkə (Zelem) | rouwsluier(s) aan een hoed [N 25 (1964)] III-2-2 |
17767 | rug | rug: rych (Zelem), røx (Zelem) | rug [ZND m] || Zie afbeelding 2.29. [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9, III-1-1 |
32882 | rug van het blad van de zeis | rug: røx (Zelem) | De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b] I-3 |
17640 | ruggengraat | ruggengraat: røgəgrōət (Zelem) | rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)] III-1-1 |
17641 | ruggenwervel | wervel: weͅrvəl (Zelem) | [N 10 (1961)] III-1-1 |
33974 | rugriem | rugriem: røxrim (Zelem) | Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69] I-10 |
33367 | ruif voor de koeien | reep: riǝp (Zelem) | Naar aanleiding van de vraag naar de "verstelbare voerluiken" (2.2.20) werden ook benamingen voor een ruif gegeven. Een ruif met hooi voor de koeien kwam in de oude potstaal nog vaak voor (zie de foto van afbeelding 7 bij het lemma "potstal" (2.2.2), afb. 7); in de stallen met een koeienstand vindt men deze niet meer. Vaak is er alleen in de paardestal een ruif; zie het lemma en de kaart "paarderuif" (2.3.2). [N 5A, 37d] I-6 |
17737 | ruiken | rieken: rikə (Zelem) | ruiken [N 10b (1961)] III-1-1 |
33435 | ruimte waar men stro hakselt en bewaart | strokot: struǝkǫt (Zelem), strozolder: struu̯ǝzøldǝr (Zelem), struǝzyldǝr (Zelem) | Het stro dat als veevoer wordt gebruikt, wordt gehakseld (in stukken gesneden) en bewaard in een speciaal daartoe ingerichte "hakselbewaarplaats", of ergens waar toevallig plaats is (meestal in de schuur). Zie ook aflevering I.4, paragraaf 6.4 (blz. 149) over het snijden van het stro. Een aantal benamingen betreft niet de ruimte in de zin van een vertrek, maar een kist, bak of ton waarin het stro gehakseld dan wel het haksel bewaard wordt. De bewerkingen, hakselen, snijden en bewaren, worden in het lemma weerspiegeld. Opgaven als "in de schuur" of "in het kafhuis" zijn hier niet gehonoreerd. [N 5A, 72a en 72b; div.; monogr.] I-6 |