| 34117 |
scrotum |
beurs:
bø̜s (P044p Zelem)
|
Teelzak van de stier. [JG 1a, 1b]
I-11
|
| 34522 |
seksen |
seksen:
sęksǝ (P044p Zelem),
sɛksǝ (P044p Zelem)
|
Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b]
I-12
|
| 20962 |
selderij |
selder:
seͅldər (P044p Zelem)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
| 19778 |
sering |
sint-jorisbloem:
Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal; aan ZND 02 is hier toegevoed het materiaal van ZND 15 (1930), 022
sint jeurisbloem (P044p Zelem)
|
Syringa vulgaris, Fr. Lilas [ZND 02 (1923)]
I-7
|
| 18681 |
sierlijke omslagdoek |
neusdoek met franjels:
[sic]
nyziŋ me freͅŋəls (P044p Zelem)
|
omslagdoek, sierlijke ~ met franjes, thans nog wel in gebruik als kapstok- of tafelkleedje [draadjesneusdoek, fraanjeldook] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 28694 |
sikkel |
zichel:
zexǝl (P044p Zelem),
zgǝl (P044p Zelem),
zixǝl (P044p Zelem)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
| 33981 |
singel |
singel:
seŋǝl (P044p Zelem)
|
Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.]
I-10
|
| 33993 |
singel voor de paardedeken |
singel:
seŋǝl (P044p Zelem)
|
Riem rond de buik van het paard die dient om de paardedeken op zijn plaats te houden. [N 13, 92]
I-10
|
| 21444 |
sjacheraar |
sjachelaar:
ps. omgespeld volgens Frings.
šaxəlēər (P044p Zelem)
|
sjacheraar: Iemand die zich aan minderwaardige handel bezondigt [sjatser, sjacheléér? enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
| 21581 |
sjacheren |
sjachelen:
ps. omgespeld volgens Frings.
šaxələ (P044p Zelem)
|
Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|