33587 |
sjalot |
sjarlot:
šərloͅtə (P044p Zelem)
|
sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
18686 |
sjerp |
lint:
lint (P044p Zelem)
|
sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slōͅət (P044p Zelem)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17870 |
slaan |
slaan:
zwɛɛt ɛɛn blaot Xəslāgə (P044p Zelem)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
33028 |
slaan met de zicht |
kappen:
kapǝ (P044p Zelem)
|
De slaande beweging maken met de zicht. Zeer vaak werd voor deze vraag dezelfde opgave gegeven als voor de algemene vraag "maaien met de zicht". Hier zijn alleen de opgaven opgenomen die niet identiek zijn met de vragen "inkappen" of algemeen "maaien met de zicht". Zie ook de toelichting bij het vorige lemma ''maaien met de zicht'' (4.2.1). [N 15, 16f; monogr.]
I-4
|
17744 |
slaap |
slaap:
slōp (P044p Zelem)
|
slaap [N 10b (1961)]
III-1-1
|
18596 |
slaapmuts |
met:
meͅt (P044p Zelem),
slaapmuts:
slo.pmyts (P044p Zelem)
|
slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20303 |
slabbetje, spuugdoekje |
bavet:
bavet (P044p Zelem),
bəveͅt (P044p Zelem),
zeverlap:
ziəvərlap (P044p Zelem)
|
doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-2-2
|
25342 |
slachten |
dooddoen:
duǝtown (P044p Zelem)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
25343 |
slachtklaar |
gereed:
gǝriǝt (P044p Zelem)
|
Bij het lezen van dit lemma moet men beseffen dat het begrip "slachtklaar" door de respondenten verschillend opgevat kan zijn. De betekenis kan zijn "vet genoeg om geslacht te worden" of "gereed staande voor de slachter of het slachthuis". [N 3a, 78]
II-1
|