33643 |
stuk grond |
perceel:
pǝrsiǝl (P044p Zelem)
|
Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.]
I-8
|
33712 |
stuk onontgonnen grond |
braak:
brē̜k (P044p Zelem)
|
Een stuk woeste grond, nog niet ontgonnen hei, veen of moeras. [N 27, 4a; N 11, 6; N 11A, 112; ALE 254]
I-8
|
34023 |
stuks -vee |
beesten:
biǝstǝ (P044p Zelem)
|
Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2]
I-11
|
21591 |
sturen |
sturen:
sty(3)̄rə (P044p Zelem)
|
sturen [ZND m]
III-3-1
|
20847 |
suiker |
suiker:
sø͂ͅkər (P044p Zelem)
|
suiker [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
33230 |
suikerbiet |
suikerbiet:
sø̜̄kǝrbiǝt (P044p Zelem)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
17735 |
suizen van de oren |
tuiten:
tutə (P044p Zelem)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20745 |
taart |
gteau (fr.):
Syst. Frings
gatō (P044p Zelem)
|
Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19667 |
tafel |
tafel:
toͅəfəl (P044p Zelem)
|
tafel [ZND m]
III-2-1
|
19530 |
tafelmes |
mes:
o.
meͅs (P044p Zelem)
|
mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)]
III-2-1
|