e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zelem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
turfsteken ontginnen van veengrond: ontginnen van veengrond (Zelem) De algemene benaming voor het winnen van turf voor eigen gebruik. [I, 12; I, 14; N 27, 1] II-4
tussenklauwontsteking kloofpoot: klø̄fpuǝt (Zelem) Door het binnendringen van scherpe voorwerpen zoals spijkers, stenen of strohalmen tussen de klauwen van een koe kunnen kleine wondjes ontstaan. Door infectie kan een pijnlijke zwelling ontstaan, waardoor de klauwen van elkaar kunnen worden gewrongen. Tussenklauwontsteking is vaak een naziekte van mond- en klauwzeer. Zie ook het lemma ''tussenklauwontsteking'' in wbd I.3, blz. 482-483. [N 3A, 81; N 52, 10; A 48A, 14] I-11
twee centiem cent: ps. omgespeld volgens Frings.  seͅnt (Zelem) koperen munt van 2 centiem [N 21 (1963)] III-3-1
twee frank twee frank: ps. omgespeld volgens Frings.  twiə fraŋ (Zelem) 2 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)] III-3-1
tweede verkoping toewijzing: ps. omgespeld volgens Frings.  tuwēͅzeŋ (Zelem) de tweede verkoping i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen, waarbij wordt afgemijnd [de toeslag?] [N 21 (1963)] III-3-1
tweespeen tweespeen: twiǝspēǝn (Zelem) Koe die slechts uit twee spenen melk geeft. [N 3A, 66] I-11
twijg karwatsje: kǝrwatškǝ (Zelem), wis: we ̝s (Zelem) Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10
twintig frank twintig frank: ps. omgespeld volgens Frings.  twentəxfraŋ (Zelem) 20 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] III-3-1
ui, ajuin ajuin: ajøͅn (Zelem), djuin: djuin (Zelem), djøͅn (Zelem), juin: juin (Zelem), juin-jaan: jø͂ͅjōͅ.nn (Zelem) ajuin [ZND 01 (1922)] || ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2a (1963)] I-7
uier uier: ø̜̄r (Zelem, ... ) [JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b] I-11, I-12, I-9