21268 |
volk (mensen) |
volk:
foͅlək (P044p Zelem)
|
volk [RND]
III-3-1
|
21533 |
volk (natie) |
volk:
volək (P044p Zelem)
|
volk [ZND m]
III-3-1
|
34304 |
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) |
beer:
biǝr (P044p Zelem),
bīǝr (P044p Zelem)
|
De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
19412 |
vonk |
vonk:
vuŋk (P044p Zelem, ...
P044p Zelem)
|
vonk, geinster [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
34101 |
voorklauw |
teen:
tiǝn (P044p Zelem)
|
Het voorste deel van de hoef. [N 3A, 119b]
I-11
|
33799 |
voorknie |
knie:
knei̯ (P044p Zelem)
|
Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|
17852 |
vooroverduikelen |
buitelen:
bətələ (P044p Zelem)
|
duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
32643 |
voorschaar |
voorschulp:
vø̄r[schulp] (P044p Zelem),
voorschulpje:
vø̄rsxø̜lǝpkǝ (P044p Zelem
[(mv -s)]
)
|
De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.]
I-1
|
21504 |
voorschieten |
voorschieten:
ps. omgespeld volgens Frings.
v"rsxitə (P044p Zelem)
|
Voorlopig voor iemand betalen [verschieten? b.v. ik zal het wel voor u verschieten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18278 |
voorschoot, schort (alg.) |
schommelaar:
sxuməlejər (P044p Zelem),
voorschoot:
vusxout (P044p Zelem),
Uit: Daan, J. en G. Winnen (1954), Schort in de Nederlandse dialecten. In: Taal en Tongval 6, blz. 87-98, bijlage II blz. 98.
voorschoot en varianten (P044p Zelem)
|
Schort (in de Nederlandse dialecten) || voorschoot [ZND m] || voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)]
III-1-3
|