e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zelem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
volk (mensen) volk: foͅlək (Zelem) volk [RND] III-3-1
volk (natie) volk: volək (Zelem) volk [ZND m] III-3-1
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) beer: biǝr (Zelem), bīǝr (Zelem) De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
vonk vonk: vuŋk (Zelem, ... ) vonk, geinster [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-2-1
voorklauw teen: tiǝn (Zelem) Het voorste deel van de hoef. [N 3A, 119b] I-11
voorknie knie: knei̯ (Zelem) Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11] I-9
vooroverduikelen buitelen: bətələ (Zelem) duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)] III-1-2
voorschaar voorschulp: vø̄r[schulp] (Zelem), voorschulpje: vø̄rsxø̜lǝpkǝ (Zelem  [(mv -s)]  ) De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.] I-1
voorschieten voorschieten: ps. omgespeld volgens Frings.  v"rsxitə (Zelem) Voorlopig voor iemand betalen [verschieten? b.v. ik zal het wel voor u verschieten?] [N 21 (1963)] III-3-1
voorschoot, schort (alg.) schommelaar: sxuməlejər (Zelem), voorschoot: vusxout (Zelem), Uit: Daan, J. en G. Winnen (1954), Schort in de Nederlandse dialecten. In: Taal en Tongval 6, blz. 87-98, bijlage II blz. 98.  voorschoot en varianten (Zelem) Schort (in de Nederlandse dialecten) || voorschoot [ZND m] || voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)] III-1-3