34655 |
bok van het rijtuig |
schoot:
sxūǝt (P044p Zelem)
|
Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als geïmproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.]
I-13
|
20517 |
bokking |
boksharing:
bukseͅriŋ (P044p Zelem)
|
bokking, gerookte haring [ZND 24 (1937)]
III-2-3
|
18410 |
bolhoed: algemeen |
bolhoed:
bolhuwt (P044p Zelem),
boͅlhut (P044p Zelem)
|
bolhoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18412 |
bolhoed: spotnamen |
kasserol (<fr.):
kəstroͅl (P044p Zelem)
|
bolhoed: spotbenamingen [ketspeng, tiets, hardhoutere] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17605 |
bolle wangen |
blaaskaken:
blōəskākə (P044p Zelem)
|
wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
peͅls (P044p Zelem)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
zwart en blauw slaan:
zwɛɛt ɛɛn blaot Xəslāgə (P044p Zelem)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
18629 |
bont geruite langwerpige omslagdoek |
neusdoek:
nyzeͅk (P044p Zelem),
nyzik (P044p Zelem)
|
omslagdoek, bont geruite langwerpige (stola-achtige) ~ voor meisjes [bonte nuzzik] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34031 |
bonte koe met rode kop |
bleke:
blikǝ (P044p Zelem)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N 3A, 123a]
I-11
|
24125 |
bonte specht, specht |
specht:
speͅxt (P044p Zelem)
|
specht [ZND 07 (1924)]
III-4-1
|