17869 |
linkshandig persoon |
linkerpoot:
en lenkerpoot (P177p Zepperen),
linkse, een -:
ne lenksche (P177p Zepperen)
|
iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: het is een ... [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
28772 |
linnen, linnengoed |
lijwaad:
lęjvǝt (P177p Zepperen),
linnen:
lɛnǝ (P177p Zepperen)
|
Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.]
II-7
|
17617 |
lip |
lip:
lippe (P177p Zepperen, ...
P177p Zepperen),
løp (P177p Zepperen),
lɛp (P177p Zepperen)
|
lip [RND] || rode lippen [ZND 30 (1939)] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
31599 |
lip van een hoefijzer |
lip:
lep (P177p Zepperen)
|
Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.]
II-11
|
24541 |
lis (alg.) |
lis:
lees (P177p Zepperen),
lesse (P177p Zepperen),
lijəs (P177p Zepperen)
|
lis [ZND 29 (1938)]
III-4-3
|
18051 |
litteken |
litteken:
letteeke (P177p Zepperen)
|
een litteken [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
keken:
kiǝkǝ (P177p Zepperen)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
34137 |
loeien van de koe van pijn |
kreunen:
krøi̯nǝ (P177p Zepperen)
|
[N 3A, 5e]
I-11
|
17721 |
loeren |
lonken:
Bet: 1 - spel
loenke (P177p Zepperen)
|
lonken (uitspraak en betekenis) [ZND 37 (1941)]
III-1-1
|
23311 |
lof |
lof:
tlô:f (P177p Zepperen)
|
het lof [RND]
III-3-3
|