25646 |
meel dat gebruikt wordt voor peperkoekdeeg |
tarwebloem:
tęrvǝblum (P177p Zepperen)
|
[N 29, 88a; N 29, 88b]
II-1
|
25524 |
meelzeef |
teems:
temps (P177p Zepperen),
tems (P177p Zepperen)
|
Handwerktuig waarmee men de grovere bestanddelen uit het meel kan zeven. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømeelŋ- het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 38b; N 18, 136; JG 1c; JG 2c; l 48, 35II; Lu 2, 35II; Grof 256; monogr.; JG 1b add.] || Zeef voor het uitzeven van de zemelen. Volgens de informant van L 291 hebben de zeven op de boerderij alle een ronde vorm met verschillende doorsnee. De rand is een gebogen spaanhout. De grove zeven zijn van vertind draad maar de fijne van koperdraad of van een fijnmazige, geruite stof versterkt met paardehaar. Fijne zeven zijn ook uitsluitend van paardehaar geweven. De informant van L 372 spreekt naast een ronde zeef ook van een vierkantige met een doorsnee van 30-35 cm. Bij het woordtype "mangel" moeten we denken aan een ander soort voorwerp dan een zeef. De informant van Q 95 geeft hierover geen uitsluitsel. Zie afb. 15. [N 29, 13c; N 29, 13b]
II-1, II-3
|
34229 |
meer melk gaan geven |
aannemen:
āǝnnēmǝ (P177p Zepperen)
|
[N 3A, 68]
I-11
|
20407 |
meerderjarig |
meerjarig:
znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;
meerjoarig (P177p Zepperen, ...
P177p Zepperen,
P177p Zepperen),
mondig:
znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;
meinig (P177p Zepperen, ...
P177p Zepperen,
P177p Zepperen),
zijn jaren hebben:
znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;
e het zen jaere (P177p Zepperen, ...
P177p Zepperen,
P177p Zepperen)
|
meerderjarig [ZND 01u (1924)] || meerderjarig (boven de 21 jaar) [ZND 01 (1922)] || meerderjarig ; hij is - (boven de 21 jaar) [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
21273 |
meester |
meester:
mɛstər (P177p Zepperen)
|
(school)meester [RND]
III-3-1
|
33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
mǭx (P177p Zepperen)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
20309 |
meisje |
meidje:
metske (P177p Zepperen)
|
meisje [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
33294 |
melganzevoet |
schijtkruid:
sxē̜ǝ.tkrǭi̯ǝ.t (P177p Zepperen)
|
Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.]
I-5
|
34237 |
melk |
melk:
męlǝk (P177p Zepperen),
mɛ.lǝk (P177p Zepperen),
mɛlǝk (P177p Zepperen)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34095 |
melkaders |
melkaderen:
mølkurǝ (P177p Zepperen)
|
De aders langs de buik naar de uier. [N 3A, 118a]
I-11
|