| 20839 |
mosterd |
mosterd:
mossel (P177p Zepperen),
mosselt (P177p Zepperen)
|
mosterd [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
| 24355 |
mot |
mot:
mot (P177p Zepperen),
ook in ZND 31, 038
mot (P177p Zepperen)
|
mot [ZND 01 (1922)] || mot (beschrijving) [Lk 03 (1953)]
III-4-2
|
| 21263 |
motor |
moteur:
moͅtø͂ͅr (P177p Zepperen)
|
motor [RND]
III-3-1
|
| 18264 |
mouw |
mouw:
mou (P177p Zepperen),
mouëw, ie mouëwke (P177p Zepperen),
twie mouwe (P177p Zepperen),
twie mouëwe (P177p Zepperen)
|
een mouw, een mouwtje [ZND 31 (1939)] || mouw (meervoud) [ZND 31 (1939)]
III-1-3
|
| 33767 |
muil |
muil:
mő̜u̯l (P177p Zepperen)
|
Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b]
I-9
|
| 26147 |
muilband |
domsnuit:
dumsnő̜ǝ.t (P177p Zepperen)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
| 33066 |
muilband, bovenste band van de schoof |
muilband:
mǭi̯ǝ.l[band] (P177p Zepperen)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
| 34223 |
muilkorf voor kalveren |
muilkorf:
mølkørf (P177p Zepperen)
|
De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e]
I-11
|
| 33687 |
mulle grond |
mulle grond:
mølǝ gront (P177p Zepperen)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|
| 34069 |
muntige koe |
muntige koe:
mȳntegǝ [koe] (P177p Zepperen)
|
Koe die men een tijdlang vrij wil houden en daarom niet laat dekken als ze tochtig is. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 28]
I-11
|