e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zepperen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
niet behouden herlopen: hǝrlǫu̯pǝ (Zepperen) Niet bevrucht. De koe wordt drie weken na de dekking weer tochtig. [N 3A, 32b] I-11
niet drachtig muntig: mø̄u̯ntex (Zepperen) [JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.] I-11
niet gehalveerde poortvleugel poortvleugel: puǝt˲vløǝgǝl (Zepperen) Een scharnierende poort bestaat meestal uit twee vertikaal verdeelde planken helften of vleugels. Bedoeld wordt een poortvleugel die niet zelf nog eens gehalveerd is. Zie voor dit laatste het lemma "gehalveerde poortvleugel" (4.1.7). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18.c bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42a; monogr.] I-6
niet goed gebroeid verschouwen: vørsxaɛ (Zepperen) Als men bij het broeien te veel of te heet water gebruikt, is het effect averechts: de haren blijven dan erg vast op de huid zitten en laten zich niet gemakkelijk verwijderen. Opgaven als ''het varken is verbranden de huid is verbrand'' zijn versmolten tot één type "verbrand".' [N 28, 23; monogr.] II-1
niet lekker vinden niet eten: verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  ieət (Zepperen) lusten (die soep lust ik niet) [ZND 30 (1939)] III-2-3
niet meteen leegbloeden te diep gekeeld: tǝ dep gǝkiǝlt (Zepperen) Soms bloedt een varken niet meteen leeg. omdat het niet goed gestoken is. Gevraagd was naar een uitdrukking voor dit niet meteen leegbloeden. Dit heeft voor het lemma tot gevolg gehad, dat er verschillende grammaticale categorieën te weten werkwoorden, zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden, voltooide deelwoorden en zinnetjes in voorkomen. Bij een aantal woordtypen is het varken het subject, bij andere is subject de slachter en bij de overige woordtypen is subject het bloed, de ader of het hart. Deze verdeling is in het lemma aangebracht. [N 28, 15; monogr.] II-1
nijdnagel ijlwortel: eeëlwottel (Zepperen), nagelrand: naeegelrant (Zepperen) ik heb een nijdnagel (waar de huid langs de vingernagel inscheurt) [ZND 31 (1939)] III-1-2
noodvoederen noodvoeren: noodvoeren (Zepperen), voederen met sokkerdeeg: vujǝrǝn męt sukǝrdēx (Zepperen) Het voederen aan het einde van de winter, als de bijen door hun eigen voorraad heen zijn en het nog te koud is om zelf honing te halen. Volgens de informant van L 333 is dit bijvoeren uit den boze en mag het eigenlijk niet voorkomen. [N 63, 110b; Ge 37, 194; monogr.] II-6
ogenblikje, korte tijd, eventjes beetje: bietche (Zepperen), bietje (Zepperen) even [ZND 34 (1940)] III-4-4
oliemolen slagmolen: slǭ ̞.x[molen] (Zepperen) Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.] II-3