21332 |
samenspannen |
op een poot spelen:
dij twie spele op ien poot (P177p Zepperen),
tegader doen:
dij twie dun te gaer (P177p Zepperen),
tegader spannen:
dê twi spannə tegaoər (P177p Zepperen)
|
Die twee heulen samen (spannen samen tegen de anderen) [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|
21028 |
saus |
saus:
sóówz (P177p Zepperen)
|
saus [RND]
III-2-3
|
21025 |
savooiekool |
groenkool:
grynkøͅyl (P177p Zepperen),
savooi:
savoiə (P177p Zepperen),
savooikool:
savoikoͅl (P177p Zepperen),
savooimoes:
u als mousse savooi moes
savoi mus (P177p Zepperen)
|
[Goossens 1b (1960)] [N Q (1966)]savooie kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
31809 |
schaafafval |
schavelingen:
sxǭvǝleŋǝ (P177p Zepperen)
|
Het afval dat bij het schaven ontstaat. Zie ook Limburgs Idioticon, pag. 222 s.v. sch√™fsel, ø̄schavelingen, krollenø̄. [N 53, 124; N 55, 189; L 42, 17; monogr.]
II-12
|
34539 |
schaal van een ei |
schaal:
sxuǝl (P177p Zepperen)
|
Het kalkachtige omhulsel van een ei. Onder het woordtype schaal verbergen zich twee verschillende woorden, die in het Nederlands zijn samengevallen, doordat de Westgermaanse ā van het eerste woord, dat "komvormig voorwerp" betekende, en de Westgermaanse a in open lettergreep van het tweede woord, dat "omhulsel" betekende, beide een lange ā opleveren. De meeste Limburgse dialecten onderscheiden echter nog steeds deze twee historische klinkers. In de westelijke helft van Belgisch Limburg (gebied I) heeft ''schaal'' "eierschaal" een vocalisme dat Westgermaanse ā voortzet, in de oostelijke helft, in heel Nederlands Limburg evenals in het noordoosten van de provincie Luik (gebied II) een dat Westgermaanse a in open lettergreep voortzet. In dat oostelijke gebied is daarnaast ook schaal met oude ā vaak bekend, maar het betekent er "groot, plat bord", "collecteschaal" of "weegschaal". In enkele noordwestelijke Belgisch Limburgse dialecten heeft algehele (gebied III) of gedeeltelijke (gebied IV) samenval van ā en a in open lettergreep plaatsgevonden, zodat er niet kan worden uitgemaakt op welke van de twee oorspronkelijk verschillende woorden het woordtype schaal er teruggaat. Zie hiervoor in de bibliografie Goossens 1967. Enkele Nederlands Limburgse gegevens bevatten een historische ā. Blijkbaar gaat het hier om verwarring met het woord ''schaal'' voor "schotel".' [N 19, 55a; JG 1b, 1c, 2c; A 39, 9a; A 39, 9b; monogr.]
I-12
|
34381 |
schaap |
schaap:
sxuop (P177p Zepperen)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|
33342 |
schaapherder |
scheper:
sxiǝpǝr (P177p Zepperen),
sxēǝpǝr (P177p Zepperen),
sxīǝpǝr (P177p Zepperen)
|
[A 48, 18a; L 1, a-m; L 26, 32a; S 13; Wi 2; monogr.]Herder die de schapen hoedt, al of niet in dienst van een baas. Het lemma ''schaapherder'' is reeds behandeld in wld I.6 (1.3.16). Onderstaande gegevens zijn een aanvulling daarop. [N 78, 1; JG 1a, 1b; N 19, L 292 add.; monogr.]
I-12, I-6
|
34427 |
schaapsschaar |
schaap(s)scheer:
skǫpskiǝr (P177p Zepperen)
|
Bepaalde schaar waarmee men schapen scheert. [N 18, 119; monogr.]
I-12
|
22314 |
schaats |
schrikschoen:
schrikschoeën (P177p Zepperen)
|
Hoe noemt men de voorwerpen, bestaande uit een ijzer en een houten of metalen voetrust, die men onder de schoenen bindt om op het ijs te kunnen rijden? [Lk 01 (1953)]
III-3-2
|
18181 |
schabbernak [znd 42] |
schabbernak:
Met zijn kraag grijpen.
imand be zijne schabbernak pakken (P177p Zepperen)
|
Kent ge een woord schabbernak ? uitspraak + betekenis [ZND 42 (1943)]
III-1-3
|