| 22832 |
vieren |
vieren:
gəvi:rt (P177p Zepperen)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|
| 21537 |
vijf centiem |
knabje:
ə knäpkə (P177p Zepperen),
solletje:
ə səlləkə (P177p Zepperen),
meer gebruikelijk
ə søͅləkə (P177p Zepperen)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 5 centimes? [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
| 21538 |
vijfentwintig centiem |
kwart:
ə kowaərt (P177p Zepperen),
kwartje:
ə kwōͅrtjə (P177p Zepperen)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 25 centimes? [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
| 17768 |
vinger |
vinger:
viŋər (P177p Zepperen)
|
vinger [RND]
III-1-1
|
| 24265 |
vink |
botvink:
botfenk (P177p Zepperen)
|
vink
III-4-1
|
| 19746 |
violier |
flier:
flier (P177p Zepperen),
violier:
flier (P177p Zepperen),
flīr (P177p Zepperen)
|
Cheiranthus cheiri, Fr. Giroflée des murailles [ZND 15 (1930)] || Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [ZND 15 (1930)]
I-7, III-2-1
|
| 19745 |
viooltje |
fletje:
fletje (P177p Zepperen)
|
Viola, Fr. violette [ZND 34 (1940)]
I-7
|
| 20730 |
vlaai met deegdeksel |
taart:
touert (P177p Zepperen),
toèrt (P177p Zepperen)
|
een dikke appeltaart met deksel [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
| 24266 |
vlaamse gaai |
blauwe hanno:
blauwe hennôw (P177p Zepperen)
|
gaai
III-4-1
|
| 30487 |
vlaggen |
rissen:
ręjs (P177p Zepperen)
|
Plaggen of zoden die als nokbedekking worden gebruikt. Tegenwoordig wordt de nok vooral afgedekt met behulp van vorstpannen. Zie ook het lemma 'Vorstpan' in wld II.8, pag. 86. [N F, 9; N 4A, 34b]
II-9
|