id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
22832 | vieren | vieren: gəvi:rt (Zepperen) | gevierd [RND] III-3-2 |
21537 | vijf centiem | knabje: ə knäpkə (Zepperen), solletje: ə səlləkə (Zepperen), meer gebruikelijk ə søͅləkə (Zepperen) | Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 5 centimes? [ZND 28 (1938)] III-3-1 |
21538 | vijfentwintig centiem | kwart: ə kowaərt (Zepperen), kwartje: ə kwōͅrtjə (Zepperen) | Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 25 centimes? [ZND 28 (1938)] III-3-1 |
17768 | vinger | vinger: viŋər (Zepperen) | vinger [RND] III-1-1 |
24265 | vink | botvink: botfenk (Zepperen) | vink III-4-1 |
19746 | violier | flier: flier (Zepperen), violier: flier (Zepperen), flīr (Zepperen) | Cheiranthus cheiri, Fr. Giroflée des murailles [ZND 15 (1930)] || Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [ZND 15 (1930)] I-7, III-2-1 |
19745 | viooltje | fletje: fletje (Zepperen) | Viola, Fr. violette [ZND 34 (1940)] I-7 |
20730 | vlaai met deegdeksel | taart: touert (Zepperen), toèrt (Zepperen) | een dikke appeltaart met deksel [ZND 32 (1939)] III-2-3 |
24266 | vlaamse gaai | blauwe hanno: blauwe hennôw (Zepperen) | gaai III-4-1 |
30487 | vlaggen | rissen: ręjs (Zepperen) | Plaggen of zoden die als nokbedekking worden gebruikt. Tegenwoordig wordt de nok vooral afgedekt met behulp van vorstpannen. Zie ook het lemma 'Vorstpan' in wld II.8, pag. 86. [N F, 9; N 4A, 34b] II-9 |