e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zepperen

Overzicht

Gevonden: 2267
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fietser velorijder: de twie vèlorijers kome makander ontegen (Zepperen), də twi vuloraiərs kruiəse malkānder (Zepperen) De twee fietsers kruisen elkaar, [ZND 29 (1938)] III-3-1
fijn broed schou werk: sxǫw wɛrǝk (Zepperen) De cellen bestemd voor het uitbroeden van werkbijen en het opbergen van honing. De zwerm begint altijd met het bouwen van dit fijn werk of de werkbijenraat. Deze raat bestaat uit kleine, in doorsnede vrijwel gelijke zeszijdige cellen, waarbij het punt waar drie zijden samenkomen steeds het midden vormt van het bodemvlak der aan de andere zijde van de raat gelegen cel. [N 63, 16b] II-6
fijn droog stof stub: støp (Zepperen) Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c] I-8
fijt fijt: feət (Zepperen) ik heb de (of het) fijt (zeer pijnlijke verzwering van een vingertop) [ZND 35 (1941)] III-1-2
filter in de melkzeef sermijndoek: sermijndoek (Zepperen) In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.] I-11
flambouw flambouw (<fr.): ne flambee (Zepperen) Een flambouw (die in de processie wordt gedragen). [ZND 35 (1941)] III-3-3
flank flanken: flā.ŋkǝ (Zepperen) Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10] I-9
flauw flauw: floow (Zepperen), weps: weps (Zepperen), wɛps (Zepperen) flauw, smakeloos [RND] || meeps (flauw van smaak) [ZND 31 (1939)] III-2-3
flauwvallen kwalijk vallen: kaelək valle (Zepperen) een beroerte, een geraaktheid krijgen [ZND 32 (1939)] III-1-2
fluisteren fezelen: Van Dale: fiezelen, (gew.) fezelen.  fiezele (Zepperen), fluisteren: fleustere (Zepperen) fluisteren [ZND 30 (1939)] III-3-1