21259 |
fietser |
velorijder:
de twie vèlorijers kome makander ontegen (P177p Zepperen),
də twi vuloraiərs kruiəse malkānder (P177p Zepperen)
|
De twee fietsers kruisen elkaar, [ZND 29 (1938)]
III-3-1
|
28452 |
fijn broed |
schou werk:
sxǫw wɛrǝk (P177p Zepperen)
|
De cellen bestemd voor het uitbroeden van werkbijen en het opbergen van honing. De zwerm begint altijd met het bouwen van dit fijn werk of de werkbijenraat. Deze raat bestaat uit kleine, in doorsnede vrijwel gelijke zeszijdige cellen, waarbij het punt waar drie zijden samenkomen steeds het midden vormt van het bodemvlak der aan de andere zijde van de raat gelegen cel. [N 63, 16b]
II-6
|
33688 |
fijn droog stof |
stub:
støp (P177p Zepperen)
|
Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c]
I-8
|
18121 |
fijt |
fijt:
feət (P177p Zepperen)
|
ik heb de (of het) fijt (zeer pijnlijke verzwering van een vingertop) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
34242 |
filter in de melkzeef |
sermijndoek:
sermijndoek (P177p Zepperen)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
23264 |
flambouw |
flambouw (<fr.):
ne flambee (P177p Zepperen)
|
Een flambouw (die in de processie wordt gedragen). [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
30800 |
flank |
flanken:
flā.ŋkǝ (P177p Zepperen)
|
Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10]
I-9
|
20838 |
flauw |
flauw:
floow (P177p Zepperen),
weps:
weps (P177p Zepperen),
wɛps (P177p Zepperen)
|
flauw, smakeloos [RND] || meeps (flauw van smaak) [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
18010 |
flauwvallen |
kwalijk vallen:
kaelək valle (P177p Zepperen)
|
een beroerte, een geraaktheid krijgen [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
21345 |
fluisteren |
fezelen:
Van Dale: fiezelen, (gew.) fezelen.
fiezele (P177p Zepperen),
fluisteren:
fleustere (P177p Zepperen)
|
fluisteren [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|