e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zepperen

Overzicht

Gevonden: 2267
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hars hars: hars (Zepperen) hars [ZND 01 (1922)] III-4-3
hart hart: hat (Zepperen, ... ) hart [RND] || Holle spier in de borst die door pulserende bewegingen de bloedsomloop gaande houdt. [N 28, 88a] I-11, III-1-1
harten in het kaartspel harten: hatte öwes (Zepperen), hatte öəs (Zepperen), hatten (Zepperen) Harten: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Harten: Harten is troef (kaartspel). [ZND 42 (1943)] III-3-2
haten haten: haete (Zepperen), haote (Zepperen) Haten. [ZND 26 (1937)] III-3-1
haver haver: hǭ.vǝr (Zepperen) Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
haverhok opper: ǫpǝr (Zepperen), stuik: stuik (Zepperen) Zie de toelichting bij het lemma ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [N 15, 30b; JG 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 38; monogr.] I-4
haverkist, hakselkist haverkist: [haver]kī.s (Zepperen), [haver]kīǝs (Zepperen) De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.] I-6
hazelaar hazenotenboom: haozenuuteboəm (Zepperen), hazenotenstruik: haezeneutestroek (Zepperen) hazelstruik [ZND 26 (1937)] III-4-3
hazelnoot hazenoot: haezeneut (Zepperen), haozenuit (Zepperen) hazelnoot [ZND 26 (1937)] III-4-3
heer heer: hi.ər (Zepperen) heer [RND] III-3-1