33371 |
koeienstand |
ligbed:
lex˱bęt (K361p Zolder)
|
Dat deel van de stal waar de koeien staan en dat gelegen is tussen de stalpalen en de mestgoot of het mestbed. De koeienstand in moderne stallen is iets hoger dan de mestgoot en mestgang er achter, waardoor voorkomen wordt dat de koeien in de mest en gier staan staan of liggen. Sommige woordtypen betreffen de vloer of het soort vloer waar de koeien op staan. De meervoudsvormen hebben doorgaans betrekking op de dubbele stal waar het telkens om twee koeienstanden gaat, die tegenover elkaar geplaatst zijn. Zie afbeelding 10. [N 5A, 40b; N 4, 79; A 10, 9a en 14; Gwn 4, 7; monogr.]
I-6
|
34284 |
koekenbreker |
koekbreker:
kokbrei̯kǝr (K361p Zolder),
pletmolen:
plɛtmø̄lǝn (K361p Zolder)
|
Werktuig waarmee men lijnkoeken en dergelijke tot brokjes maalt. [N 18, 135; N J, 7]
I-11
|
33880 |
koekje dat de veulens bij de geboorte in de mond hebben |
milt:
mø̄lt (K361p Zolder)
|
Klein, gelig en sponzig klontje, dat met de ademhaling verband houdt. Het ligt op de tong van de pas geboren veulentjes. Meestal valt het bij de geboorte op de grond tussen het stro, droogt onmiddellijk op en is dan vrijwel onvindbaar. [N 8, 55 en 56]
I-9
|
33349 |
koestal |
koeiestal:
kui̯ǝ[stal] (K361p Zolder),
koestal:
koi̯[stal] (K361p Zolder),
kōi̯[stal] (K361p Zolder),
kǫi̯[stal] (K361p Zolder),
kǫu̯[stal] (K361p Zolder),
%%bij de volgende twee opgaven staat het eerste lid in de meervoudsvorm%%
kø̜i̯[stal] (K361p Zolder)
|
De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s]
I-6
|
20864 |
koffie |
caf:
sjat kaffie (K361p Zolder),
zj}at kaffie (K361p Zolder)
|
kopje koffie [ZND 45 (1946)]
III-2-3
|
19515 |
koffiepot |
cafè-pot:
m.
kāfipot (K361p Zolder)
|
pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20787 |
koken (intr.) |
koken:
kóókə (K361p Zolder)
|
koken [RND]
III-2-3
|
24189 |
kokmeeuw |
meeuw:
mief (K361p Zolder)
|
kokmeeuw
III-4-1
|
28028 |
kolen, kool delven |
kool maken:
kō.I mā.kǝ (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
De koollaag losmaken of loshakken met behulp van de hak, de luchthamer en de koolschaaf. De woordtypen "hameren", "loshameren", "pikken", "pikkelen", "piqueren", "steken met de piqueur", "lospiqueuren" en "afpiqueuren" zijn specifiek van toepassing op het werken met de luchthamer. [N 95, 500; N 95, 501; N 95, 502; N 95, 201; N 95, 202; N 95, 203; monogr.; Vwo 28; Vwo 441; Vwo 562; Vwo 597; Vwo 745 div]
II-5
|
27718 |
kolenkraan |
grue:
gruj (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Zwartberg, Waterschei]),
gry (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Zwartberg])
|
[N 95, 37]
II-5
|