e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K361p plaats=Zolder

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koeienstand ligbed: lex˱bęt (Zolder) Dat deel van de stal waar de koeien staan en dat gelegen is tussen de stalpalen en de mestgoot of het mestbed. De koeienstand in moderne stallen is iets hoger dan de mestgoot en mestgang er achter, waardoor voorkomen wordt dat de koeien in de mest en gier staan staan of liggen. Sommige woordtypen betreffen de vloer of het soort vloer waar de koeien op staan. De meervoudsvormen hebben doorgaans betrekking op de dubbele stal waar het telkens om twee koeienstanden gaat, die tegenover elkaar geplaatst zijn. Zie afbeelding 10. [N 5A, 40b; N 4, 79; A 10, 9a en 14; Gwn 4, 7; monogr.] I-6
koekenbreker koekbreker: kokbrei̯kǝr (Zolder), pletmolen: plɛtmø̄lǝn (Zolder) Werktuig waarmee men lijnkoeken en dergelijke tot brokjes maalt. [N 18, 135; N J, 7] I-11
koekje dat de veulens bij de geboorte in de mond hebben milt: mø̄lt (Zolder) Klein, gelig en sponzig klontje, dat met de ademhaling verband houdt. Het ligt op de tong van de pas geboren veulentjes. Meestal valt het bij de geboorte op de grond tussen het stro, droogt onmiddellijk op en is dan vrijwel onvindbaar. [N 8, 55 en 56] I-9
koestal koeiestal: kui̯ǝ[stal] (Zolder), koestal: koi̯[stal] (Zolder), kōi̯[stal] (Zolder), kǫi̯[stal] (Zolder), kǫu̯[stal] (Zolder), %%bij de volgende twee opgaven staat het eerste lid in de meervoudsvorm%%  kø̜i̯[stal] (Zolder) De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s] I-6
koffie caf: sjat kaffie (Zolder), zj}at kaffie (Zolder) kopje koffie [ZND 45 (1946)] III-2-3
koffiepot cafè-pot: m.  kāfipot (Zolder) pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)] III-2-1
koken (intr.) koken: kóókə (Zolder) koken [RND] III-2-3
kokmeeuw meeuw: mief (Zolder) kokmeeuw III-4-1
kolen, kool delven kool maken: kō.I mā.kǝ (Zolder  [(Zolder)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) De koollaag losmaken of loshakken met behulp van de hak, de luchthamer en de koolschaaf. De woordtypen "hameren", "loshameren", "pikken", "pikkelen", "piqueren", "steken met de piqueur", "lospiqueuren" en "afpiqueuren" zijn specifiek van toepassing op het werken met de luchthamer. [N 95, 500; N 95, 501; N 95, 502; N 95, 201; N 95, 202; N 95, 203; monogr.; Vwo 28; Vwo 441; Vwo 562; Vwo 597; Vwo 745 div] II-5
kolenkraan grue: gruj (Zolder  [(Zolder)]   [Zwartberg, Waterschei]), gry (Zolder  [(Zolder)]   [Zwartberg]) [N 95, 37] II-5