e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K361p plaats=Zolder

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kolenschop platte schup: platǝ sxø̜p (Zolder  [(Zolder)]   [Maurits]) Schop, bestaande uit een korte steel met kruk en een betrekkelijk groot blad. Met dit type schop worden de losgemaakte kolen op de transportband of de schudgoot geschept. Door de onduidelijke vraagstelling van vraag N 95, 751 ("Hoe noemt u een platte schop?") en vraag N 95, 752 ("Hoe noemt u een panneschop?") is een aantal opgaven uit dit lemma mogelijkerwijs ook van toepassing op de steenschop. De composita waarvan het eerste lid verwijst naar een steenschop zijn bijeengeplaatst in het lemma Steenschop. [N 95, 752; N 95, 751; monogr.] II-5
kolenstof koolstof: kō.lstof (Zolder  [(Zolder)]   [Maurits]) Grof of fijn stof afkomstig van de kolen. Het komt vrij bij het schieten, boren, het losmaken van kolen en andere werkzaamheden in het ondergrondse gedeelte van de mijn. Omdat het kolenstof overbelasting van de longen kan veroorzaken, wordt het nadelig geacht voor de gezondheid. Het moet daarom zoveel mogelijk bestreden worden. Bij een bepaald percentage vluchtige bestanddelen in het kolenstof is het zeer explosief. [N 95, 769; monogr.] II-5
kolonel kolonel: ne kolonel (Zolder), nə kolənəl (Zolder) Kolonel. [ZND 36 (1941)] III-3-1
kom kom: kom (Zolder, ... ) een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-2-1
komen komen: komen (Zolder), kōmə (Zolder), kuomə (Zolder) komen [RND], [ZND 46 (1946)] III-1-2
komkommer komkommer: komkommer (Zolder) [ZND 41 (1943)] I-7
konijn konijn: kneͅi.n (Zolder), pl.  kneͅins (Zolder) konijn(tje) [Goossens 1b (1960)] III-2-1
koning koning: kø.niŋ (Zolder), køneŋ (Zolder) koning [RND], [ZND 28 (1938)] III-3-1
koning en vrouw van een kleur in een hand bruid: Drei van e bróó.t: drie troeven met dame en heer.  bróó.t (Zolder), heer en dame: ie in bien lang  ig hem hertenhier en hertendam bien (Zolder), koning en dame: ig həb de keuning en de dam biən (Zolder) 2. (Kaartsp.) Stuk (dame en heer van de troefkaart samen in de hand van één speler. || Ik heb den heer en de vrouw van harten samen (bij het kaartspel). [ZND 40 (1942)] III-3-2
koningin moeder: mojǝr (Zolder) Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.] II-6