17810 |
halen |
halen:
hale (K361p Zolder),
ha͂le (K361p Zolder)
|
halen: Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
21661 |
halen en betalen |
afhalen:
ps. omgespeld volgens Frings.
āfha͂lə (K361p Zolder)
|
Halen en betalen wat men gekocht heeft [ik moet gaan ontvangen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20343 |
half- of stiefbroer |
halfbroer:
en ha.lefbrūūr (K361p Zolder),
stiefbroer:
stiefbroer (K361p Zolder)
|
De zoon van de tweede man of vrouw van je vader of moeder (stiefbroer) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
20344 |
half- of stiefzuster |
halfzuster:
en ha.lefzùster (K361p Zolder),
stiefzuster:
stiefzuster (K361p Zolder)
|
De dochter van de tweede man of vrouw van je vader of moeder (stiefzuster) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
27942 |
halfhout |
platte beel:
platǝ bēl (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Zwartberg])
|
Halfrond stuk hout dat voor verschillende doeleinden, bijvoorbeeld als kap of als bekleding, kan dienen. Het gebruik is afhankelijk van de dikte van het gezaagde hout. [N 95, 330; monogr.; Vwo 353; Vwo 354; Vwo 605; Vwo 606]
II-5
|
27991 |
halfsteile pijler |
schuine taille:
sxø̜jnǝn tęj (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Emma])
|
Pijler met een hellingspercentage tussen 20 en 35 graden. Volgens de invuller uit Q 15 kende men op de mijn Maurits uitsluitend hellende pijlers, omdat daar alle lagen een bepaalde helling hadden. [N 95, 285]
II-5
|
32987 |
halm, stengel van de graanplant |
spier:
spī.r (K361p Zolder)
|
De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.]
I-4
|
27543 |
halsdoek |
foulard:
ƒ˙eār (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Eisden])
|
Het vierkant stuk stof dat de mijnwerkers als beschermmiddel tegen stof voor de mond of in de hals dragen. [N 95, 65; monogr.; Vwo 326; Vwo 868]
II-5
|
28949 |
halsgat |
hals:
ha.ls (K361p Zolder),
halsuitsnijding:
halsuitsnijding (K361p Zolder)
|
Uitsnijding voor de hals bij het colbert. [N 59, 97]
II-7
|
18255 |
halsketting |
ketting:
n go kitting (K361p Zolder)
|
Een gouden ketting [ketting, kettel, snoer] [N 114 (2002)]
III-1-3
|