21285 |
heer |
heer:
hi.ər (K361p Zolder)
|
heer [RND]
III-3-1
|
20129 |
heet, hitsig |
heet:
hit (K361p Zolder)
|
heet, hitsig [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
24168 |
heggenmus |
koolmusje:
kulmuske (K361p Zolder)
|
heggemus
III-4-1
|
33724 |
heizeis |
vlagzeissie:
flagzē̜.si (K361p Zolder)
|
Zeis of een soort hak waarmee men hei maait of zoden hakt. In de regel heeft de heizeis één handvat. [JG 1a, 1b]
I-8
|
33708 |
heizode los- en stukploegen |
frezen:
frēzǝ (K361p Zolder)
|
[N 27, 16]
I-8
|
33770 |
heksenvlechten |
wrong:
vroŋ (K361p Zolder)
|
Onontwarbaar kluwen in de manen dat ontstaat doordat vele paarden ''s nachts aan een ketting gebonden worden in plaats van aan een lederen riem. Bij het reiken naar de hooiruif en het op en neer bewegen van het hoofd schuift de ketting over de manenstrang, waardoor ruwe manen (heksenvlechten) ontstaan. Het volksgeloof schreef dit vroeger toe aan het werk van boze geesten, die het paard ''s nachts bereden. [N 8, 22; monogr.]
I-9
|
27808 |
helling |
helling:
hɛleŋ (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Maurits])
|
Hellende mijngang, vaak voor mechanisch vervoer. Het woordtype "grâle" wordt in de mijn van Beringen gebruikt voor een hellende gang die gaat van een grote dwarsgang naar een pijler die lager ligt. [N 95, 517; monogr.; N 95, add.; Vwo 344; Vwo 367]
II-5
|
27987 |
helling van een koollaag |
helling:
hɛleŋ (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Maurits])
|
De hoek die een koollaag maakt met het horizontale vlak. Deze hoek, de hellingshoek, kan 0 tot 90 graden bedragen. Naar gelang de hellingshoek onderscheidt men vlak liggende, halfsteile en steile lagen. Het overgrote deel der koollagen in Zuid-Limburg (Ned.) ligt onder een flauwe helling. Soms komen daar halfsteile en steile hellingen voor (Driessen, pag. 8). [N 95, 519; monogr.]
II-5
|
27546 |
hemd |
hemd:
hømǝ (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Maurits])
|
Hemd, meestal gemaakt van flanel. [N 95, 60; monogr.]
II-5
|
19915 |
hemel |
hemel:
himəl (K361p Zolder)
|
hemel [RND]
III-3-3
|