22628 |
kaarten, een spelletje kaarten |
boom:
Ve viëge de boem óó.t: we beëindigen deze kaartmanche zegevierend met dit laatste spel.
boem (K361p Zolder)
|
Boom ([...] in het kaartspel een streep met 5, 7 of 10 dwarsstrepen, om de stand in het spel te visualiseren).
III-3-2
|
20802 |
kaas |
kaas:
kêês (K361p Zolder)
|
kaas [RND]
III-2-3
|
24833 |
kaasjeskruid |
kaasjeskruid:
ki̯ɛskǝskrǭt (K361p Zolder)
|
Malva L. Een vrij algemeen voorkomende struikachtige plant met langgesteelde bladeren, bloemen in groepen van twee of meer in de bladoksels en vruchtjes in de vorm van een plat kaasje. Het grote kaasjeskruid (Malva sylvestris L.), dat veel in bermen voorkomt, wordt tot meer dan 1 meter hoog en heeft roze of lichtpaarse bloemen en een ruwbehaarde stengel. Het kleine kaasjeskruid (Malva neglecta Wallr.), dat 40 cm groot wordt, komt meestal liggend voor bij boerderijen en aan wegranden en heeft rozerode, soms ook witte bloemen. De bloei duurt van juni tot september. [A 52, 10a en 10b; monogr.]
I-5
|
22610 |
kaatsbal |
kaatsebal:
kaatseba.l (K361p Zolder),
kaatsebol:
kaatsebó.l (K361p Zolder),
kaatselbol:
Vero. kaatselebo.l.
katselbó.l (K361p Zolder),
kaatselebol:
Sub katselbó.l: Vero. kaatselebo.l.
kaatselebo.l (K361p Zolder),
piela:
(Daarna kaatsebó.l bè de pîe.la spee.le; idem in Koersel.
pîe.lá (K361p Zolder)
|
Kaatsbal. || Kaatsebal (elke bal voor het vangbalspel). || Ronde bal, kaatsbal.
III-3-2
|
22622 |
kaatsen |
kaatseleballen:
kaatsleballe (K361p Zolder),
kaatselen:
ka.tsələ (K361p Zolder),
kaatsen:
NB kaatser: kaatser.
kaatse (K361p Zolder),
ketsen:
kaatsen met de bal:
kɛtsən (K361p Zolder),
piela spelen:
Vóór W.O. I
pīē.la spee.le (K361p Zolder)
|
Kaatseballen (vangbal spelen). || kaatsen [RND] || Kaatsen. || Kent u het werkwoord kaatsen (met de bal)? [ZND 41 (1943)] || met een bal spelen [ballen, bollen, tossen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22369 |
kaatsen (ballen) |
ballen:
balle (K361p Zolder),
Nie balle in hóó.s!
balle (K361p Zolder)
|
Ballen (met de bal spelen). || met een bal spelen [ballen, bollen, tossen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
28272 |
kabelbreuk |
(de) kabel is over:
kā.bǝl es˱ ø̄vǝr (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
[N 95, 90; monogr.]
II-5
|
22227 |
kaf |
kaf:
kāf (K361p Zolder)
|
In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31]
I-4
|
33434 |
kafbewaarplaats |
kafkot:
kāfkōt (K361p Zolder)
|
De plaats waar het kaf bewaard wordt. Meestal is dit een aparte ruimte of een afgeschoten deel van een ruimte, zodat het kaf niet zo snel wegwaait. Vrijwel altijd gaat het om een deel van de schuur. In K 316 bewaart men het kaf buiten, in L 413 en Q 97 in een hoek van de dorsvloer. In sommige plaatsen vult men een kuil tot aan de rand met kaf (zo ook kafgat voor Q 7). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (zolder) het lemma "graanzolder" (3.4.11). [N 5A, 72c; N 14, 46; monogr.]
I-6
|
34492 |
kakelen |
kakelen:
kākǝlǝ (K361p Zolder)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een kip. Dit lemma is onderverdeeld in geluiden die de kip maakt: (1) voordat ze een ei gaat leggen; (2) nadat ze een ei gelegd heeft. [N 19, 46; L 34, 12; L 34, 13; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-12
|