33687 |
mulle grond |
malse grond:
malsǝ gront (K361p Zolder)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|
34069 |
muntige koe |
leeg (bijvgl. nmw.):
lēx (K361p Zolder)
|
Koe die men een tijdlang vrij wil houden en daarom niet laat dekken als ze tochtig is. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 28]
I-11
|
18632 |
muts met pompon |
muts:
møts (K361p Zolder)
|
muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18418 |
muts: algemeen |
muts:
Vrouw.
møts (K361p Zolder),
pots:
pots (K361p Zolder)
|
muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)] || pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
33627 |
mutsaard, houtmijt |
houtmijt:
hotmø̄t (K361p Zolder),
ps. omgespeld volgens Frings.
hōtmø͂ͅt* (K361p Zolder)
|
houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)] || houtmijt, stapel takkenbossen [N 27 (1965)]
I-7
|
24506 |
muurbloem |
flier:
-
flier (K361p Zolder)
|
muurbloem
III-4-3
|
22751 |
muziek |
muziek:
mezîe.k (K361p Zolder)
|
1. Muziek
III-3-2
|
22670 |
muziekinstrument |
instrument:
(et) instremé.nt (K361p Zolder),
instremé.nt (K361p Zolder)
|
een instrument waarmee muziek gemaakt kan worden [instrument, muziekje] [N 112 (2006)] || Muziekinstrument.
III-3-2
|
22666 |
muzikant |
muzikant:
muuzeka.nt (K361p Zolder),
ne muuzeka.nt (K361p Zolder)
|
(Begaafde) muzikant. || iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
26400 |
naaf |
dom:
dom (K361p Zolder)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.]
I-13
|