18401 |
ondergoed |
onderdingen:
Onz.
onərdeŋə (K361p Zolder),
ondergoed:
ondergoed (K361p Zolder)
|
Ondergoed, het algemene, gewone woord voor de onderkleding. [N 114 (2002)] || ondergoed, onderkleren [t onderdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32731 |
ondergronden, woelen |
breken:
brę̄i̯kǝ (K361p Zolder)
|
Met een aparte ploeg of met een aan de gewone ploeg bevestigde schaar, klauw of haak de zool, harde laag of bank onder (in) de voor breken of openrakelen. [N 11, 46; N27, 13b]
I-1
|
32640 |
ondergronder, woeler |
ondergrondse ploeg:
ǫnǝrgrǫnsǝ [ploeg] (K361p Zolder)
|
De ondergronder of woeler was een aparte ploeg zonder kouter en riester, maar met een lansvormige schaar of twee in tegenovergestelde richting geplaatste messen vóór op het ploeghoofd. Vaak werd de oude aanaardploeg tot ondergronder omgebouwd. Met deze ploeg, die vóór de gewone ploeg uitging of erop volgde, werd de ondergrond, de bodem van de voor opengebroken. Men kon ook met de gewone ploeg de ondergrond losrakelen, door op de plaats van de voorschaar of het kouter, dan wel aan of onder de ploeghiel een woelschaar, een woelhaak of woelmes aan te brengen. Aldus werd tegelijkertijd de bovengrond geploegd en de ploegzool opengebroken. [N 11, 33j; N 11A, 76a + 76b + 77; N 27, 14]
I-1
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
hømə (K361p Zolder)
|
onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
28270 |
onderkabel |
conterkabel:
kǫntǝrkā.bǝl (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Eisden]),
platte kabel:
platǝ kā.bǝl (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
De kabel die aan de onderzijde van de liftkooien is bevestigd en tot doel heeft evenwicht te scheppen tussen de bovenkabels van beide kooien. De onderkabel is meestal plat van vorm. [N 95, 95; monogr.]
II-5
|
29059 |
onderkraag |
onderkol:
onǝrkǫl (K361p Zolder),
voet:
vū.t (K361p Zolder)
|
Het onderste gedeelte van de kraag dat niet in het zicht komt. Het materiaal voor de onderkraag is doorgaans dunne maar dichtgeweven stof. Traditioneel wordt hiervoor kleermakersvilt gebruikt (Het Beste Naaiboek, pag. 389). [N 59, 121b]
II-7
|
17619 |
onderlip |
onderlip:
onderlip (K361p Zolder),
ónnerlup (K361p Zolder)
|
Onderlip (onderlip, onderste lip) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18177 |
ondermuts |
metje:
meͅtəkə (K361p Zolder)
|
mutsje, zwarte ~ dat onder de grote witte poffermuts wordt gedragen [ondermuts] [N 26 (1964)]
III-1-3
|
31712 |
onderste handvat |
(onderste, korte, klein(e), voorste) kruk:
krøk (K361p Zolder),
sluif:
slø̄i̯f (K361p Zolder)
|
Het onderste handvat van de steel van de zeis, dat in de rechterhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het korte handvat van model A, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de gegevens opgenomen omtrent de localisatie van model B, waarvan het onderste handvat in de kromming van de steel zit of waar dit handvat lang en T-vormig is. Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het bovenste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (onderste, korte, kleine, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A2 en B2.' [N 18, 67c; N C, 3b2; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
26744 |
onderste handvat van de heizicht |
kruk:
krøk (K361p Zolder)
|
Bij een aantal opgaven van informanten is het niet duidelijk of het hier om het bovenste of onderste handvat gaat. [N 18, 77d]
II-4
|