33925 |
opmaken van staart en manen |
opdoen:
ǫpdūn (K361p Zolder
[(staart opbinden)]
),
vlechten:
vlɛxtǝ (K361p Zolder)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|
19235 |
opnieuw beginnen |
optenieuw beginnen:
oppenouw beginnen (K361p Zolder),
vanher beginnen:
van her beginnen (K361p Zolder)
|
opnieuw beginnen: veel dialecten kennen nog andere woorden dan opnieuw [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
33145 |
opnieuw wannen |
triēren:
triērǝ (K361p Zolder)
|
Als men uit het gezuiverde graan het beste zaad wil halen dat zal dienen als zaaigraan, moet men opnieuw wannen. Men draait de wanmolen dan vlug rond zodat al het fijnere graan wegvliegt. Soms gebeurt dit niet met de wanmolen, maar door het graan te zeven; zie het lemma ''zeven met de handzeef'' (6.3.11). De omschrijvende opgaven met behulp van het heteroniem van het lemma wannen, zoals nog eens doordraaien, of voor de tweede keer doorjagen, zijn hier niet opgenomen. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-]
I-4
|
32928 |
opper |
opper:
ǫpǝr (K361p Zolder)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
18030 |
oprispen |
opwerpen:
opwerpen (K361p Zolder)
|
oprispen [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
17866 |
opschuiven |
opschuiven:
ópschuive (K361p Zolder),
opzij gaan:
op zij goan (K361p Zolder)
|
Opschuiven: in zijwaartse richting schuiven (opschikken, schavielen, opschuiven, opzij gaan) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
34020 |
opstaan |
arree-jop:
arę jǫp (K361p Zolder)
|
Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j]
I-10
|
33078 |
opsteken van de schoven |
opsteken:
ǫpstiękǝ (K361p Zolder)
|
Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
17900 |
optillen |
opheffen:
òphɛfə (K361p Zolder)
|
optillen [RND]
III-1-2
|
34000 |
optuigen |
aandoen:
ǭ.ndū.n (K361p Zolder),
aankleden:
ǭkliǝ (K361p Zolder)
|
Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.]
I-10
|