33763 |
oud, versleten paard |
djek:
djęk (K361p Zolder),
oud paard:
āt pēǝrt (K361p Zolder),
oude bik:
āǝ bek (K361p Zolder),
oude knol:
āǝ kn˙ǫl (K361p Zolder)
|
Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
21916 |
oude duif |
oude, een ~:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!
en aa (K361p Zolder),
nen aaë (K361p Zolder)
|
een duif van 2 of 3 jaar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
18649 |
oude versleten hoed |
oude hoed:
aa hut (K361p Zolder)
|
hoed, oude versleten of ontredderde ~ [loesj, sjaphoed] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20319 |
oude vrouw |
oude vrouw:
aa vróó (K361p Zolder, ...
K361p Zolder)
|
een oude vrouw [ZND 05 (1924)]
III-2-2, III-3-1
|
22317 |
oudejaarsavond |
silvester:
Naar Paus Sylvester I, wiens feest op 31 december valt.
sulvéster (K361p Zolder)
|
Sylvesteravond, oudejaarsavond.
III-3-2
|
20229 |
ouders |
ouders:
aars (K361p Zolder),
znd 44, 27;
aaərs (K361p Zolder),
oudersen:
znd 44, 27;
aarse (K361p Zolder)
|
ouders [ZND 11 (1925)] || ouders; waar ligt het land van uw ouders? [ZND 44 (1946)]
III-2-2
|
20187 |
oudste zoon |
oudste zoon:
aadste zoon (K361p Zolder),
aatstə zoon (K361p Zolder)
|
oudste zoon [ZND 46 (1946)]
III-2-2
|
25504 |
ovendeur |
ovenscheel:
hōvǝnsxiɛl (K361p Zolder)
|
Het deurtje kan van ijzer zijn of van hout. De houten vormen zijn in de regel ouder. De informant van L 289b zegt dat deze sluiting een plank met een natte zak kan zijn die met een lat of paal tegen de opening van de oven wordt gezet. De woordtypen "stop", "stopsel", "ovenstopsel" wijzen heel waarschijnlijk op een bepaalde vorm vaan dichten. Zo vermeldt Weyns (blz. 27) dat in Oost-Vlaanderen de deur hier en daar een houten blok, 15 cm dik, is dat, voor de gevulde oven geplaatst, met leem, modder, soms zelfs met koedrek gemengd met aarde, wordt dichtgesmeerd. [N 29, 2b; N 29, 2a; OB 2, 3b; OB 2, 3a; monogr.]
II-1
|
25503 |
ovenmond |
ovenmuil:
hōvǝnmojl (K361p Zolder)
|
De opening in de oven waardoor brandstof en brood naar binnen worden geschoven. [N 29, 2a; OB 2, 3a; monogr.]
II-1
|
25608 |
ovenpaal |
ovenzwoelde:
hōvǝzwul (K361p Zolder),
zwoelde:
zwuǝl (K361p Zolder),
zwouw:
zwō (K361p Zolder)
|
De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.]
II-1
|