25520 |
ovenveger |
bezem:
bɛsǝm (K361p Zolder)
|
In dit lemma zijn verschillende vragen bijeengebracht die in feite alle vroegen naar een voorwerp waarmee dezelfde handeling werd verricht nl. de oven schoonmaken. Het voorwerp heeft als grondconstructie een lange staak van hout of ijzer met aan het uiteinde er iets omheengewonden nl. stro, een lap, een zak of iets dergelijks. Het stro, een lap, een zak e.d. worden vóór het reinigen van de oven natgemaakt. Het lemma valt uiteen in vier hoofdgroepen van woordtypen. 1) Deze groep bevat vooral wis-opgaven, aangevuld met enkele borstel-opgaven. Volgens de informanten heb je bij deze groep vooral de betekenis "lange staak met strobussel, stropop of zak omwonden". Varianten zijn "een lange stok met aan het uiteinde een rolvormige zak welke rond de as draait" (in Q 168) en "een zak vastgemaakt aan een ketting bevestigd aan een houten paal" (in Q 162). Volgens Weyns (blz. 35) moet het de combinatie "strowis bovenaan op een lange stok gestoken" zijn die in Limburg het meest vooorkomt. 2) Deze groep opgaven wijst op het gebruik van een dweil, lap, zak of vod in combinatie met een lange staak. 3) De geerd-opgaven duiden erop dat het rakelijzer ook voor het schoonmaken wordt gebruikt mogelijk in combinatie met dweil, bosje stro e.d. Het woordtype "zwoel" geeft aan dat ook de ovenpaal hiervoor gebezigd kan worden na eerst natgemaakt te zijn. 4) Deze laatste groep duidt erop dat men voor het schoonmaken een bezem of een versleten bezem of een bezem van een bepaalde soort gebruikt mogelijk gecombineerd met een dweil enz.. Zie afb. 14. [N 29, 12a; N 29, 12b; N 29, 11b; OB 2, 2c; OB 2, 2b; OB 2, 2f; monogr.]
II-1
|
34168 |
overdragen |
over tijd staan:
over tijd staan (K361p Zolder)
|
Het overschrijden van de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 44]
I-11
|
32797 |
overdwars eggen |
terwars [eggen]:
tǝrwēǝrs (K361p Zolder)
|
Men egt een akker in de breedte om de ploegvoren te breken of om hem van onkruid te zuiveren. Meestal wordt de akker daarna ook nog eens in lengte geëgd. In de betrokken woordtypen hieronder verschijnen dwars, wars e.d. steeds met a als klinker, ook al beantwoordt aan de meeste dialectvarianten veeleer een type met e (dwers e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 84b; N 11A, 176d + 189d; monogr.]
I-2
|
33817 |
overgevoelig paard |
krikkel:
krīkǝl (K361p Zolder),
schreeuwer:
sxrīu̯ǝr (K361p Zolder)
|
Paard dat bij het zien van mensen geluiden en bewegingen maakt, maar zonder kwaadaardigheid. [N 8, 94e]
I-9
|
28997 |
overhandsen, omslingeren |
besteken:
bǝstiǝ.kǝ (K361p Zolder)
|
Overhandsen is bij elke steek de draad over de zoom toehalen, terwijl omslingeren het rafelen moet voorkomen. Voor overhandsen en omslingeren wordt wel dezelfde steek gebruikt, maar er zijn toch verschillen. Bij overhandsen is er sprake van twee lagen of twee stukken stof, bij omslingeren is er slechts sprake van één stuk stof; bij overhandsen is er sprake van het aan elkaar bevestigen van twee delen, bij omslingeren van beveiligen van de stofrand tegen uitrafelen. Beide begrippen zijn in dit lemma ondergebracht. [N 59, 66; N 59, 65; N 59, 67; N 62, 15a; N 62, 15b; N 62, 15c; Gi 1.IV, 30]
II-7
|
18534 |
overhemd met boord |
hemd bet een kol:
hømə beͅ nə koͅl (K361p Zolder),
hemdscol (<fr.):
hømskoͅl (K361p Zolder),
overhemd:
euverhammen (K361p Zolder)
|
het overhemd met boord [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18535 |
overhemd zonder boord |
overhemd:
ø͂ͅvərhømə (K361p Zolder)
|
overhemd zonder boord [N 59 (1973)]
III-1-3
|
17889 |
overhoop halen |
dooreen halen:
dòriēn hao.le (K361p Zolder),
modden:
módde (K361p Zolder),
ondersteboven zetten:
ónnerste boo.ve zètten (K361p Zolder),
overhoop halen:
over hoep hoalen (K361p Zolder)
|
Overhoop halen (modden, onderste boven / ondereen / overhoop halen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33180 |
overig pootgereedschap |
kapper:
kapǝr (K361p Zolder)
|
[N 18, 44]
I-5
|
23076 |
overige kegeltermen |
hondsrij:
De hónsrei gòje; vgl. et vé.reken óót de kuu gòje: alleen de middenste kegel werpen.
hónsrei (K361p Zolder),
loper:
1. Loper (draver; hardloper; loopvarken: jong varken van 3 à 5 m. oud; schaakterm: raadsheer).
luuper (K361p Zolder),
meden (mv.):
De mee. hémme (werpen).
mee. (K361p Zolder),
uitkegelen:
óó.tkee.gele (K361p Zolder)
|
(Kegelen) De 3 achter elkaar staande kegels van de middenrij. || 2. Kegelterm. || [IV]. (Kegelen) Medehoekkegels: de 2 van de tweede rij, de 2 uitersten van de derde. || Verkegelen, (een voorwerp) tot inzet van een kegelpartij maken.
III-3-2
|