e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zolder

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
overjas (alg.) overjas: euverjas (Zolder), øvərjas (Zolder, ... ), ø͂ͅvərjàs (Zolder), pardessus (fr.): gebruikelijker  pàrdəsy (Zolder) een jas die men over het colbert heen draagt [N 59 (1973)] || herenoverjas; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || herenoverjas; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
overlangs heen en weer eggen rechttoe [eggen]: rɛxttǫu̯ (Zolder) Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.] I-2
overmouwen strompen: stro.mpǝ (Zolder) De aflegger, en ook de binder (zie paragraaf 4.6), beschermde zijn armen tegen de stekende en snijdende halmen door er overmouwen overheen te schuiven. Vaak zijn het een paar oude kousen waarvan de teenstukken zijn afgeknipt; vandaar het type strompen: (afgesneden) kousen. [N 15, 54; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
overstekend dakgedeelte op de binnenplaats neuzel: nø̄zǝl (Zolder) Het overstekend dakgedeelte op de binnenplaats van een gesloten hoeve. Doorgaans bevindt zich onder dit afdak een verhoogd en met kiezelsteen belegd gangpad dat rond de gehele binnenplaats en met name rond de mestvaalt gaat. Sommige benamingen voor de oversteek komen overeen met die voor dit gangpad, nl. luif en sprong. Het gangpad wordt behandeld in de aflevering over het boerenerf; hier worden, als aanvulling op de opgaven die in dit lemma zijn verwerkt, de betreffende plaatsen vermeld: luif "gangpad" in L 317, 322, 326, 422, 423, 426, 0426, 429, 430, Q 7, 9, 11, 12, 14, 22, 32, 32a, 95a, 97, 98, 99*; sprong "gangpad" in L 331, P 48, 55, Q 14, 28, 33, 34, 35, 36, 38, 39, 101, 111, 112, 112b, 113, 116, 117a, 119, 121, 178, 179, 192, 196, 196a, 204a, 211, 222. Sommige benamingen van de ''dakdrup'' (zie voor het betreffende lemma aflevering I.7, de paragraaf over het erf) zijn ook opgegeven als benaming voor het overstekend dakgedeelte als geheel; ze staan achterin het lemma bijeen. Vergelijk ook afbeelding 6, gesloten hoeve. [N 4A, 28; N 5A, 78b; monogr.] I-6
overstikken oversteken: øvǝrstiǝ.kǝ (Zolder) Naast de naad nog eens naaien. [N 59, 55; N 62, 9] II-7
overtroeven afkopen: Syn. eu.verkoepe.  aa.fkoepe (Zolder), overtroeven: Vurwá trôêvder (waarom troef je) tóch nie eu.ver!  eu.vertrôêve (Zolder) 2. (Kaartsp.) Hoger troeven. || Overtroeven (kaarten). III-3-2
paar of onpaar paar of onpaar: paor of onpaor (Zolder), poar of onpoar (Zolder), Sub paor2. Fr. pair.  pao.r óf ó.npaor? (Zolder), Sub ó.npao.r: oneven.  pao.r óv ó.npaor? (Zolder) [Paar of onpaar]. || Even of oneven. || Paar of onpaar (een kinderspel, waarbij naar een even of oneven getal knikkers, enz. geraden wordt). [ZND 40 (1942)] III-3-2
paard paard: pēǝrt (Zolder) [JG 1a, 1b; A 3, 4; A 11, 4; L 4, 4; L 5, 27c; L 22, 21; L 23, 1b; Gwn 5, 9a; R -s-; S 27; S 49; RND 60, 74; Wi 6, 17; monogr.; add. uit N 18] I-9
paard dat met rukken trekt roffer: rofǝr (Zolder) [N 8, 62r] I-9
paard met maandelijkse diarree maneschijter: muǫǝnǝsxē̜tǝr (Zolder) [N 8, 94d en 94e] I-9