18553 |
overjas (alg.) |
overjas:
euverjas (K361p Zolder),
øvərjas (K361p Zolder, ...
K361p Zolder),
ø͂ͅvərjàs (K361p Zolder),
pardessus (fr.):
gebruikelijker
pàrdəsy (K361p Zolder)
|
een jas die men over het colbert heen draagt [N 59 (1973)] || herenoverjas; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || herenoverjas; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32796 |
overlangs heen en weer eggen |
rechttoe [eggen]:
rɛxttǫu̯ (K361p Zolder)
|
Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.]
I-2
|
33051 |
overmouwen |
strompen:
stro.mpǝ (K361p Zolder)
|
De aflegger, en ook de binder (zie paragraaf 4.6), beschermde zijn armen tegen de stekende en snijdende halmen door er overmouwen overheen te schuiven. Vaak zijn het een paar oude kousen waarvan de teenstukken zijn afgeknipt; vandaar het type strompen: (afgesneden) kousen. [N 15, 54; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33471 |
overstekend dakgedeelte op de binnenplaats |
neuzel:
nø̄zǝl (K361p Zolder)
|
Het overstekend dakgedeelte op de binnenplaats van een gesloten hoeve. Doorgaans bevindt zich onder dit afdak een verhoogd en met kiezelsteen belegd gangpad dat rond de gehele binnenplaats en met name rond de mestvaalt gaat. Sommige benamingen voor de oversteek komen overeen met die voor dit gangpad, nl. luif en sprong. Het gangpad wordt behandeld in de aflevering over het boerenerf; hier worden, als aanvulling op de opgaven die in dit lemma zijn verwerkt, de betreffende plaatsen vermeld: luif "gangpad" in L 317, 322, 326, 422, 423, 426, 0426, 429, 430, Q 7, 9, 11, 12, 14, 22, 32, 32a, 95a, 97, 98, 99*; sprong "gangpad" in L 331, P 48, 55, Q 14, 28, 33, 34, 35, 36, 38, 39, 101, 111, 112, 112b, 113, 116, 117a, 119, 121, 178, 179, 192, 196, 196a, 204a, 211, 222. Sommige benamingen van de ''dakdrup'' (zie voor het betreffende lemma aflevering I.7, de paragraaf over het erf) zijn ook opgegeven als benaming voor het overstekend dakgedeelte als geheel; ze staan achterin het lemma bijeen. Vergelijk ook afbeelding 6, gesloten hoeve. [N 4A, 28; N 5A, 78b; monogr.]
I-6
|
28976 |
overstikken |
oversteken:
øvǝrstiǝ.kǝ (K361p Zolder)
|
Naast de naad nog eens naaien. [N 59, 55; N 62, 9]
II-7
|
22650 |
overtroeven |
afkopen:
Syn. eu.verkoepe.
aa.fkoepe (K361p Zolder),
overtroeven:
Vurwá trôêvder (waarom troef je) tóch nie eu.ver!
eu.vertrôêve (K361p Zolder)
|
2. (Kaartsp.) Hoger troeven. || Overtroeven (kaarten).
III-3-2
|
22804 |
paar of onpaar |
paar of onpaar:
paor of onpaor (K361p Zolder),
poar of onpoar (K361p Zolder),
Sub paor2. Fr. pair.
pao.r óf ó.npaor? (K361p Zolder),
Sub ó.npao.r: oneven.
pao.r óv ó.npaor? (K361p Zolder)
|
[Paar of onpaar]. || Even of oneven. || Paar of onpaar (een kinderspel, waarbij naar een even of oneven getal knikkers, enz. geraden wordt). [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|
29635 |
paard |
paard:
pēǝrt (K361p Zolder)
|
[JG 1a, 1b; A 3, 4; A 11, 4; L 4, 4; L 5, 27c; L 22, 21; L 23, 1b; Gwn 5, 9a; R -s-; S 27; S 49; RND 60, 74; Wi 6, 17; monogr.; add. uit N 18]
I-9
|
33819 |
paard dat met rukken trekt |
roffer:
rofǝr (K361p Zolder)
|
[N 8, 62r]
I-9
|
33885 |
paard met maandelijkse diarree |
maneschijter:
muǫǝnǝsxē̜tǝr (K361p Zolder)
|
[N 8, 94d en 94e]
I-9
|