28312 |
regelaar vervoer |
chef-transport:
chef-transport (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Winterslag, Waterschei])
|
De vervoerregelaar regelt in de Nederlandse mijnen het transport en de distributie van de lege wagens voor de verschillende laadstations. In de Belgische mijnen kent men hiervoor de "dispatcher". "De dispatcher verdeelt de ledige mijnwagens over de verschillende afdelingen en pijlers. Hij vormt de rijen wagentjes voor hun vertrek en stelt zich gedurende de ganse werktijd telefonisch op de hoogte van het vervoer" (Vanwonterghem pag. 100). [N 95, 150; N 95, 149b; monogr.; Vwo 233; Vwo 284; Vwo 828; Vwo 830]
II-5
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
regen (m.).
reigə (K361p Zolder)
|
regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25181 |
regenboog |
regenboog:
regenboog (m. -e.).
reigəbōx (K361p Zolder)
|
regenboog [weerteken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25238 |
regenbuitje |
bijsje:
bijske.
boͅiskə (K361p Zolder)
|
licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25183 |
regenen (alg.) |
regenen:
(⁄t was zo goed als zeker, dat het) regenen zou (K361p Zolder),
(⁄t wenk zoe goet es zeker dat et zuo) rieəgerə (K361p Zolder)
|
Regenen. ¯t Was zo goed als zeker, dat het zou regenen. [ZND 46 (1946)]
III-4-4
|
18554 |
regenjas |
permable (<fr.):
nə pɛrməjā.bəl (K361p Zolder),
regenjas:
rieͅgəjàs (K361p Zolder),
règenjas (K361p Zolder)
|
een regenmantel [N 59 (1973)]
III-1-3
|
30537 |
regenpijp |
regenbuis:
rēgǝlbø̜js (K361p Zolder),
waterbuis:
waterbuis (K361p Zolder)
|
De buis die het regenwater vanuit de dakgoot naar beneden voert. [N 64, 149a; L 24, 23b; L 24, 38; L B1, 160b; monogr.; Vld.]
II-9
|
25180 |
regenwolkje |
regenwolk:
regenwolk.
reigəwoͅlk (K361p Zolder)
|
regen-voorspellend wolkje bij ondergaande zon [watermenneke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24308 |
regenworm |
piering:
pireŋ (K361p Zolder),
wormpje:
wørəmkə (K361p Zolder)
|
regenworm, aardwom, bekende paarskleurige worm die bij spitten en ploeten of bij regen voor de dag komt [pier, pieroas, piering, pierewörm, dauwworm] [N 26 (1964)] || worm in het algemeen [pier, piering, pierik] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22078 |
reinigen (van de hokken) |
krabben:
Opm. schertsend bedoeld! (bijv. "ich goeë.n nóg wá krabbe").
krabbe (K361p Zolder),
kretsen:
Opm. schertsend bedoeld!
krétse (K361p Zolder),
schoonmaken:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!
de koo.ter schoenmaa.ke (K361p Zolder)
|
Hoe zegt men: het reinigen van de hokken? [N 93 (1983)]
III-3-2
|