22344 |
slee |
ijsstoel:
èè.sstôê.l (K361p Zolder),
slee:
Vgl. èè.sstôê.l.
slee (K361p Zolder)
|
Prikstoel. || Slede: een eenvoudig voertuig dat kon glijden, waarop o.a. de eg geplaatst werd.
III-3-2
|
22345 |
sleeën |
ijsstoel rijden:
èè.sstoe.l reije (K361p Zolder)
|
met de ijsslee rijden [narren, sleeën] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17899 |
slepen |
slepen:
slē.pǝ (K361p Zolder)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.]
I-2
|
27223 |
sleper |
sleper:
slē.pǝr (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Maurits])
|
Algemene benaming voor ongeschoolde, ondergrondse mijnwerkers die zich met het vervoer bezighouden. Een respondent uit Q 121 merkt dan ook op dat de sleper bijvoorbeeld niet mocht roven. [N 95, 142; N 95, 585; monogr.; Vwo 115; Vwo 373; Vwo 713]
II-5
|
24535 |
sleutelbloem |
metunietje:
-
matŏnenske (K361p Zolder)
|
sleutelbloem [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
19801 |
sleutelbos |
bos sleutels:
bos sleutəls (K361p Zolder)
|
Een bos sleutels. Wil u de dialectische benamingen van de volgende voorwerpen opgeven: een bos sleutels [ZND 45 (1946)]
III-2-1
|
22469 |
sliepuit |
krijt:
Krîe.t dôê.n; krîe.t, krîe.t, gië krècht niks; vgl. Nl. krijten, luid schreeuwen.
krîe.t! (K361p Zolder),
sliep, sliep:
Slîe.p, slîe.p, ge kunt mich tóch nie krèè.ge!
slîe.p, sliep (K361p Zolder)
|
Sliep, sliepuit; uitdagende roep van kinderen tgov. hun maatjes, terwijl ze een slijpende beweging met de rechter wijsvinger over de linker maken. || Uitdagende uitroep van leedvermaak in de kindertaal, waarbij met 2 vinger over elkaar wordt gewreven.
III-3-2
|
31588 |
slijkvanger |
slijkplaat:
slijkplaat (K361p Zolder)
|
Metalen plaat boven de as, tussen het asblok en de binnenzijde van de naaf, die dient als bescherming tegen van het karwiel afvallende modder. [N 17, 68; NG, 50e]
II-11
|
18022 |
slijm |
fluim:
fluimen (K361p Zolder, ...
K361p Zolder)
|
Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder, snotter, snot). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
34180 |
slijm bij de nageboorte |
klein vuil:
klē vāl (K361p Zolder)
|
Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b]
I-11
|