24249 |
spreeuw |
spreeuw:
sprief (K361p Zolder)
|
spreeuw
III-4-1
|
21352 |
spreken, praten |
kallen:
kalən (K361p Zolder),
spreken:
ö lang
ni löt spriəkə (K361p Zolder)
|
Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
34055 |
springstier |
var:
vē̜r (K361p Zolder)
|
[JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
27839 |
springstof |
poeder:
pojǝr (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Domaniale])
|
Ontplofbare stof die wordt gebruikt voor het schieten. De springstoffen worden verdeeld in drie klassen: dynamiet, brisante springstoffen en S.G.P. springstoffen (Defoin pag. 138). Zie ook de semantische toelichting bij het lemma Veiligheidsspringstof. Wat betreft het woordtype "poeder", deze term was oorspronkelijk van toepassing op springstof die niet in patronen verpakt werd. Deze wordt nu haast niet meer gebruikt maar de benaming is blijven bestaan voor springstof in het algemeen. [N 95, 419; N 95, 420; monogr.; Vwo 609]
II-5
|
17915 |
sprokkelen |
(hout) rapen:
rapen (K361p Zolder),
sprokkelen:
sprokkele (K361p Zolder)
|
Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, (hout) rapen, zeumeren, kneppen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
34286 |
spruitpot |
spuitpot:
spøtpǫt (K361p Zolder)
|
Pot waarin men koren kookt, zodat het gaat zwellen. Vervolgens voert men dit aan beesten met name aan het paard. [N 18, 129]
I-11
|
18066 |
spruw |
keelontsteking:
keelontsteking (K361p Zolder)
|
Spruw: de ontsteking van het slijmvlies in de mondholte vooral bij zuigelingen; aanvankelijk wordt dit vlies hoogrood en later met witte stippen bedekt (spruw, schuil, steenhuffel, mondzeer). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17910 |
spuiten |
spritsen (<du.):
fijn spuiten
spriē.tse (K361p Zolder),
spuiten:
speu.te (K361p Zolder),
spuiten (K361p Zolder)
|
Met kracht vloeistof door een nauwe opening persen (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17819 |
staan |
staan:
staan (K361p Zolder),
stoeən (K361p Zolder)
|
staan [ZND 46 (1946)]
III-1-2
|
26166 |
staander |
voet:
voet (K361p Zolder)
|
Het rechtopstaande deel van een omvallende kraag. [N 59, 123a]
II-7
|